Tooneel en acteur

Dr. F.W.A. Korff, Levensproblemen bij Shakespeare. - Haarlem, de Erven F. Bohn, 1929.

TOEN ik het werkje van Dr. Korff ter bespreking ontving, had ik juist het in 1927 in het Duitsch verschenen boek onderhanden,11 waarin Tairoff, Ruslands revolutionaire regisseur zijn theorieën over het moderne tooneel uiteen zet. Het behelst zeer belangwekkende en zeer juiste definities over de kunst van den tooneelspeler en van den regisseur en hun onderlinge verhouding, zonder daarbij echter nieuwe perspectieven te openen. Een ander geval wordt het, wanneer hij de verhouding tusschen litteratuur en tooneel gaat behandelen. Hier komt het scherpst tot uiting, wat de verwezenlijking van zijn ideaal van een onafhankelijke tooneelkunst in de praktijk beteekent, hier moet de lezer partij kiezen, en - wat mij betreft - hier heb ik een groot en gevaarlijk misverstand moeten constateeren.

De leuze is dan: Zelfstandig tooneel, d.w.z. vrij van het dwangbuis, waarin de naturalistische richting met haar eisch van getrouwe nabootsing der werkelijkheid de fantasie van den tooneelspeler heeft bekneld; vrij ook van de neiging tot styliseeren, die hem overleverde aan costumier en decorateur en tenslotte: vrij van de tekst! De tooneelschrijver, die den speler bindt en leidt, zijn scheppende fantasie beheerscht moet over boord gegooid en vervangen worden door iemand, die binnen het kader van de door den regisseur ontworpen handeling, in diens ‘tooneelbeeld’ hier en daar, waar dat noodig is wat tekst levert. Zoo maakt men het tooneel vrij van zijn overheerscher de litteratuur en geeft men het terug aan den tooneelspeler. En hier is het, dat ik in verzet kom en me vermeet tegen te werpen - een beetje beschroomd, omdat ik voel, hoe weinig modern ik me hiermee betoon, maar daarom met niet minder overtuiging: Het tooneel is niet alleen van den tooneelspeler, net zoo min als de muziek b.v. van den violist is.

Een violist bezit een prachtig instrument, dat hij volkomen beheerscht, hij is een kunstenaar, heeft een eigen artistiek temperament, en is bovendien een onafhankelijk en waarlijk levend

[p. 18]

mensch. Aarzelt hij met dat al een oogenblik om al zijn talent, al zijn kunnen, heel zijn kunstenaarschap en al zijn menschelijke ervaring te binden aan Bach, Beethoven of een anderen componist? Ik zeg niet, in dienst stellen van, zelfs niet, geven aan, maar opzettelijk gebruik ik het beeld binden, omdat om tot het resultaat en einddoel muziek te komen ik me het een niet los kan denken van het ander. De een schept in de fantasie, de ander verwezenlijkt die fantasie in klank. Natuurlijk kunnen beide functies in één persoon vereenigd worden, maar dagelijks bewijst de ervaring, dat dit heelemaal niet noodig is. Waarom dan wel bij het tooneel?

Wordt de techniek van den violist niet verrijkt door de muziek, die hij speelt, zijn talent verdiept, zijn toon verfraaid en zijn innerlijke groei bevorderd? Zal niet evengoed bij den tooneelspeler, zijn fantasie, zijn techniek, zijn kunstenaarschap en zijn mensch zijn groeien door zijn rollen?

Hoe kan het tooneel er ooit op vooruit gaan, als de tooneelschrijver afhankelijk moet worden van de geaardheid van het talent en het kunnen van de spelers, dat immers altijd, daar het gebonden is aan het instrument, veel beperkter blijft, dan het vrije scheppingsvermogen van den dichter? Door zich te keeren tegen den tooneelschrijver keert men zich tegen het tooneel, want deze hoort aan het tooneel, schreef voor het tooneel, maakte tooneel, al valt een aspect van zijn werk ook onder het gebied van de litteratuur, daar hij het voordeel heeft zich te uiten in een vorm, die ook buiten het tooneel zich kan openbaren. Omdat een werk litteraire waarde heeft, is het toch niet minder tooneel!

Wat is het muziekdrama Parsifal? De tekst moet men tot de litteratuur rekenen, is daarom Parsifal litteratuur? Of ligt het soms in de partituur besloten? Parsifal werd gezongen o.a. door Urlus, is dus Urlus Parsifal? Kunt u Parsifal in uw boekenkast, op uw piano of op uw grammofoon-plaat hebben? Immers neen, want Parsifal bestaat maar één oogenblik, n.l. op het moment van de herschepping, van de uitvoering, als alle elementen vereenigd te samen hun schoone taak volbrengen. Zoo ook met tooneel. Het tooneelstuk, het tooneelspel, het tooneel décor en nog meer, te samen verwekken zij het wonder: tooneel. Laat niemand het voor zich opeischen, laat ieder het dienen. Het leek een antwoord, toen ik na dezen stormachtigen eisch aan de toekomst me ging verdiepen in wat eeuwig blijft.

De groote tooneelschrijvers als Sophocles, Shakespeare, Molière, Ibsen, zij verrijkten allen de litteratuur, toen zij hun werken schreven met het eenig doel: gespeeld te worden, tooneel te scheppen. Zij gaven iederen tijd en ieder talent zijn gading, Zij inspireerden de meesterlijkste vertolkingen en het tooneel zou zich van hen afwenden in plaats van zich dankbaar verder te laten dragen? Stelt u gerust, voorvechters van een onafhankelijk tooneel, Shakespeare zal nooit een tooneelspeler binden, eerder hem uitputten. Het boekje van dr. Korff heeft met tooneel niets uit te staan, al heeft het een open oog voor dramatische waarden, maar ook met litteratuur heeft het niets te maken, het hoeft dus geen tooneelman af te schrikken. Het speurt levensproblemen bij enkele Shakespeare drama's en knoopt daar eigen beschouwingen aan vast, toetst eigen inzichten en opent voor den lezer mogelijk nieuwe perspectieven bij den dichter en misschien zelfs in zijn eigen leven. Het doet dit alles met een toon van diepen ernst, oprechte bewondering en heiligen eerbied. Het boekje is heelemaal niet objectief en daarin ligt voor mij zijn aantrekkelijkheid en ook zijn waarde. Het bewijst, hoe iedere oprechte levensopvatting haar weerklank, ja zelfs haar bevestiging vindt bij Shakespeare. Dr. Korff is een ernstig, beschaafd en artistiek voelend mensch, wat zijn geesteshouding echter speciaal stempelt is zijn klaarblijkelijk Christelijke geaardheid, Christelijk in den ruimsten zin van het woord.

Nu is Shakespeare voor mijn gevoel heelemaal geen Christen en dat is heel merkwaardig. Stellig gelooft hij aan een hoogere orde, aan een steeds zich zelf herstellend evenwicht, aan een geestelijken achtergrond van het leven, het geweten speelt een groote rol, maar het begrip God bestaat, lèèft althans niet voor hem. Men mag in bijna ieder stuk het Engeland van zijn tijd kunnen terugvinden, niet minder waar is, dat toch ieder werk zijn eigen kleur heeft door den tijd en de omgeving, waarin het speelt. In Julius Caesar en Coriolanus leeft het oude Rome, de hemel boven Romeo en Julia en Othello is van een Zuidelijker blauw, dan die we ons boven het Ardensch foreest denken en hoe anders weer lijkt ons rhythme, kleur en toon bij Hamlet en Macbeth, de stukken uit de Middeleeuwen van Denemarken en Schotland. Hoe zien we hier de donkere, rookerige woonsteden, hoe ruiken we de dierenhuiden, hoe hooren we hier de ruige taal van het tijdvak, maar hoe opvallend ontbreekt hier de invloed van de kerk, de innige band met het godsdienstige leven, de priester-huisgenoot, het voortdurend aanroepen van God en alle heiligen. Het gebed bleek in de tooneellitteratuur steeds van een prachtige dramatische werking, bij Shakespeare ontbreekt het nagenoeg geheel, en, komt het voor, dan is het nog de biecht van een misdadiger, die zijn schuld alleen bekennen durft aan een onzichtbare aanwezigheid, nooit de Ziel, die God zoekt. Shakespeare schiep vele figuren, die voorzeker

[p. 19]

dicht bij God staan, nooit duidde hij ze echter als zoodanig aan.

Te merkwaardiger is het om te constateeren, hoe een oprecht Christen, zijn geloof gesterkt ziet door Shakespeare.

Dr. Korff's persoonlijke overtuiging leidt bij zijn beschouwing tot voor- en nadeelen. Het groote voordeel is, dat hij dadelijk geneigd is, de geestelijke waarde te zoeken en achter het verhaaltje, de karakteruitbeelding en de emotie - de geestelijke evolutie, ik zou haast zeggen: de moraal te zien. Het nadeel is, dat hij niet los kan komen van zijn speciale waardebepaling van goed en kwaad; dat het kwaad voor hem een afzonderlijk element beteekent en niet in de geestelijke groei als een even nuttige en noodige factor als het goede wordt beschouwd; iets wat Shakespeare - volgens mijn weer even subjectieve overtuiging - onbewust waarschijnlijk, wel deed. Zoo zegt hij prachtige dingen over Lears groei door den waanzin heen, of liever, boven de rede uit, maar dezelfde waardeering begeeft hem, als hij Macbeth' tragische ondergang beschrijft en hij diens evolutie niet kan volgen door de zonde heen en boven het onderscheid van goed en kwaad. Macbeth bereikt de bevrijding van zijn wil en verovert zijn zelfstandigheid. Wel gaat hij ten onder, maar wat hem meesleurt zijn zijn eigen daden, niet een macht buiten hem; wat hij bereikte is bij zijn dood nog slecht, maar dit lijkt ons enkel de kleur, die zijn daden voor het oog van onze menschelijke moraal aannemen en die eens wel ten goede zal veranderen, nu hij eenmaal zijn vrije daadkracht heeft bevochten en de koningsgedachte in hem een werkelijkheid is geworden.

Ik wil deze bespreking, die graag een aanbeveling zijn wil, niet besluiten zonder gewezen te hebben op de zeer fijn gevoelde en waarlijk geinspireerde bladzijden aan Hamlet gewijd. Deze behooren tot de allerbeste, die dit sympathieke boekje bevat.

Hamlet noemt hij het beste in den mensch. Zal dan - om tot mijn uitgangspunt terug te keeren - Hamlet ook niet het beste in den tooneelspeler wakker roepen en daardoor zijn kunst omhoog voeren, of moet de tooneelspeler-in-den-mensch Hamlet herscheppen naar zijn beeld en gelijkenis? Dan zullen wij al spoedig klagen met Ophelia:

 

Hoe zal 'k mijn trouw lief kennen onder allemaal?

Aan zijn schelphoed en zijn staf en aan zijn sandaal!

 

F. STERNEBERG

11Alexander Tairoff: Das entfesselte Theater; Aufzeichnungen eines Regisseurs. - Potsdam, Gustav Ziepenheuer Verlag.