Spijkers met koppen

De wegen der vrienden

Bij wijze van gelukwensch op Speenhoff's zestigsten verjaardag, ontving ik van Kees van Dongen den brief, welke in facsimile deze aflevering opvroolijkt. Niet zoozeer de inhoud, dan wel het briefhoofd hebben mij aan het mijmeren gebracht ... Toen Speenhoff en Van Dongen in Delftshaven en Rotterdam jong en vol illusies waren, toen zij het leven en hun kunstenaavsloopbaan begonnen. arm maar opgewekt, toen was onze Nationale Dichter zeker niet de minst begaafde van het tweetal. Artiest van zijn haren tot zijn teenen, vol talenten en vol geest, heeft Speenhoff jaar in jaar uit zijn volk vermaak, genoegen en verheffing geschonken. Hij is geworden: de Nederlander-bij-Uitnemendheid, het Compendium van Nederlandsche Deugden en Ondeagden. En in zijn werk, zoo levend en zoo menschelijk, groeide hij, boven het menschelijke uit, tot een Type, dat voor de komende generaties de synthese zal zijn van een tijd en van een volk. Zijn oeuvre is zeer ongelijk; hetgeen onvermijdelijk is bij de levens- en werkwijze welke de omstandigheden aan Speenhoff hebben opgedrongen; maar een bloemlezing uit zijn poëzie behoort tot het allerbeste en allerzekerste bezit van onze letterkunde.

En met dat al moet deze zestigjarige meester heel simpel leven. Zijn kunst heeft hem niet rijk gemaakt; heeft niet eens zijn ouden dag verzekerd. Alle mogelijke slokkiesbazen en zesderangs variétéartisten noemen hem Koos en wanen zich zijns gelijken; alle mogelijke jongmaatjes in de groote en in de kleine pers matigen zich kritiek aan over zijn werk en over zijn optreden, zonder te vermoeden, dat hij, J.H. Speenhoff, een der mooiste en soliedste, bovendien een der bekoorlijkste, figuren van ons land en onzen tijd is. Als alle jonge dichters, die nu zoo uiterst merkwaardig schijnen, oud en vergeten zijn, dan is Speenhoff nog altijd Speenhoff en nog altijd jong. Ik speel niet graag voor profeet. Maar ik ben er heilig van overtuigd, dat men in het jaar 2000, als men nog leest, eerder zich aan Speenhoff zal te goed doen dan aan Marsman!

Intusschen heeft die andere Rotterdamsche jongen, Kees van Dongen, zijn Palace te Deauville verwisseld met een Palace in Biarritz. Straks keert hij terug naar zijn hôtel particulier te Parijs, waar princessen en amerikaansche millionnairsdochters intrigeeren om de eer van door hem ontvangen en geschilderd te worden. Wanneer Speenhoff, na

[p. 265]



illustratie
VAN DONGEN HULDIGT ZIJN JEUGDVRIEND
Op haar verzoek eenige huldigingswoorden te schrijven voor zijn jeugdvriend Speenhoff kreeg de redactie bovenstaand schrijven van den beroemden schilder Kees van Dongen luidend als volgt: ‘Speenhof - ce nom seul évoque toute ma jeunesse et la tienne aussi mon vieux Koos. Nous avions vingt ans - et - nous les avons toujours nos vingt ans, nos illusions et nos manies. De l'Océan ou je me repose en travaillant je t'envois à toi, poėte - le salut fraternel et le renouvellement de mon amitié qui n'avait nul besoin d'être exprimé par quelques phrases banales pour être clair et bleu et vert comme un printemps de Hollande ou de Flandre.’


[p. 266]

een vermoeiende dag achter zijn schrijftafel, tegen het eten naar de stad wandelt en bij Brinkman of in Den Gouden Leeuw een eenvoudig jajempje vat, dan rijdt Van Dongen in zijn Packard naar het theehuis bij de golflinks van Chiberta en drinkt daar met dure vreemdelingen gecompliceerde cocktails.

Wie had, een veertig jaar geleden, in Delftshaven, kunnen of durven voorspellen, dat het lot de twee vrienden zóóver uit elkander zou voeren? En toch is er een verklaring voor. Speenhoff is in Nederland gebleven; en Van Dongen is zoo verstandig geweest er zoo spoedig mogelijk vandaan te gaan. In een land waar men het talent veracht en waar men voor niets zoo doodsbang is als voor geest, kan een kunstenaar, die van het officieele schema afwijkt, onmogelijk de waardeering vinden welke hem toekomt. Er zijn nog altijd menschen die dit niet gelooven. De levensloop van Speenhoff en die van Van Dongen naast elkander zijn daar om een onomstootelijk bewijs te vormen voor mijn stelling.

J. GRESHOFF.