Heinrich Mann
Moderne Renaissance-edelen

HEINRICH Mann wordt voor een deel gekarakteriseerd door eenige tegenstellingen in zijn persoonlijkheid die hun stempel drukken op zijn geheele werk. Hij is een Duitscher, die cosmopoliet wil zijn, een sociaal apostel, die geen moeite doet een daadwerkelijke rol te spelen in het openbare leven, en een vertegenwoordiger der oude generatie, die eigenlijk tot de jongeren behoort en misschien ook wil behooren. Daarnaast is hij een slecht psycholoog, een uitstekend milieuschilder en een matig dramaticus. Indien hij geen cosmopolitische tendenzen had, zou hij nooit tot het schrijven van een roman als ‘Der Untertan’ gekomen zijn; in dit werk hekelt hij nl. den Duitschen geest, zooals deze in het buitenland voor den oorlog bekend was. Zijn chauvinisme zou hem van zulk een daad weerhouden hebben. Aan den anderen kant zou hij, indien hij niet zoo sterk meeleefde met zijn landgenooten, waarschijnlijk geen middelen aangewend hebben om hen van hun dwalingen te genezen. Want Heinrich Mann wil genezen. Niet op de wijze van een politicus, die van den kansel verkondigt, dat men slechts zijn raad behoeft op te volgen om tot betere toestanden te komen en daadwerkelijk volgens zijn beste weten meehelpt aan de verbetering der maatschappij door voor of tegen een of andere belastingverhooging of -verlaging te stemmen. Heinrich Mann tracht door een gelijkenis in den vorm van een roman den menschen een beeld te geven van den tijd, waarin zij leven en laat hen zelf de conclusies trekken na de dramatische ontknooping.

In een voordracht over Wedekind in 1923 gehouden zegt hij o.a. ‘Ganz anders steht es um den (Geist) der seinen Zeitgenossen auch nur um einziges voraus ist. Die Menschen lassen sich gewöhnlich nicht gern sagen, was in zehn oder fünfzehn Jahren aus ihnen geworden sein wird, da es vielfach nichts Gutes ist. Wenn im Jahre 1900 jemand schon so schrieb als sei es 1914 wer sollte den mit offenen Armen empfangen! Eine Welt nackten Kampfes hinstellen, während man sich noch vollauf gesichert glaubte.’ Heinrich Mann spreekt hier tevens over zichzelf en zijn eigen werk en verstaat dus onder een dichter, die zijn tijd vooruit is, een soort waarzegger, een profeet, die vooral op sociologisch gebied weet wat het menschdom te wachten staat, indien het op dezelfde wijze in den blinde rond blijft tasten of met een te vast doel voor oogen zich sluit voor welgemeende raadgevingen. Uit alles blijkt, dat Heinrich Mann zich het meest interesseert voor de problemen van zijn tijd, de maatschappelijke wel te verstaan. Hij is echter geen politiek schrijver; men kan zelfs uit zijn romans niet opmaken tot welke partij hij behoort en misschien heeft hij in het geheel geen bepaalde politieke richting. Zijn taak als sociaal apostel, zooals deze vóór ‘Der Untertan’ tot uiting komt, wordt oorspronkelijk gedragen door andere, meer geestelijke motieven. Hij schrijft dan eenigszins vanuit een zekere levensbeschouwing, die, naarmate ze vaster omlijnd begint te worden zich tot de praktijk richt en ten slotte naar de politiek omslaat. Deze levensbeschouwing heeft eenige overeenkomst met die van Nietzsche. Terwijl Mann inziet, dat de Uebermensch in den vorm, zooals Nietzsche zich dezen dacht, op zijn zachtst uitgedrukt een zeer eenzijdige figuur is en ten onder moet gaan, heeft hij toch zooveel liefde ervoor, dat hij haar slechts een dood kan laten sterven, die harer waardig is. Hij houdt van menschen, die heerschen kunnen, van sterke naturen, die in een enkel uur, hun eigen leven en dat van anderen verwoesten en daarna gelukkig sterven, van vogelvrije avonturiers, van intriganten, die in staat zijn vijf minuten na een hartstochtelijke en eerlijk gemeende liefdesverklaring het voorwerp hunner liefde te verloochenen en het zelfs nadeel te berokkenen. Het zijn de moderne Renaissance-edelen, die eventueel duelleeren, omdat iemand hen onbeschaamd heeft aan-

[p. 256]

gekeken en die glimlachen, wanneer men hen bij het kaartspel betrapt op een vergissing. Deze edelen oefenen echter het beroep uit van bankier journalist, fabrikant, kardinaal, minister, koning of kunstenaar. De vrouwen zijn zonder uitzondering vrij van alle conventie en beminnen den man die hen bevalt, voor zoolang het duurt. Heinrich Mann geeft toe dat de wereld zonder moraal niet kan blijven bestaan, maar vindt haar toch zoo aardig, dat hij bijna vergeet wat hij van te voren toegegeven heeft. Dit is tevens een van de redenen, waarom hij in zijn romans er meestal niet in slaagt een plausibele finale te construeeren.

In overeenstemming met de mentaliteit zijner personen begeeft de schrijver zich volgens de Duitsche critiek dikwijls op gevaarlijk terrein, met Name dat der erotiek.

Het is dus niet verwonderlijk, dat in Holland zijn broeder Thomas Mann, Georg Hermann e.a., die hoogst fatsoenlijk schrijven beter of liever officieeler bekend zijn. In een literatuurgeschiedenis voor de Hollandsche scholen wordt hij als ‘schmutziger Geselle’ gebrandmerkt, evenals Wedekind. Het ware wellicht verstandiger geweest, van paedagogisch standpunt gesproken, hem dan maar liever in het geheel niet te vermelden. Op de literatuurcolleges aan de Universiteit spreekt men slechts terloops over ‘Die kleine Stadt’ en geeft verder den raad zich niet verder met hem in te laten. Over de erotische werking van bepaalde passages in werken van kunst en of die mogen voorkomen of niet in een roman van standing zijn de geleerden het nog niet eens. Opmerkelijk is echter het feit, dat bv. op een passage in De Speler van Dostojewsky, waarin de gouverneur bij het bed van Mme Blanche ontvangen wordt, nooit een aanmerking is gemaakt, zelfs niet door den meest verstokten puritein. Ook bij De Karamazows negeert men in dit opzicht enkele voor den gemoedsrust minder aangename uitlatingen. Neemt men daartegenover een schrijver als Arthur Schnitzler dan moet men toch toegeven, dat overeenkomstige motieven, op een andere wijze dan bij Heinrich Mann behandeld, zoo zij dan erotisch mogen zijn, in ieder geval uit een oogpunt van kunstwaarde zijn verantwoord. Ook Guy de Maupasant en, wil men een andere categorie: Casanova, zullen bezwaarlijk op hun gedurfde zeggingswijze aangevallen kunnen worden. De bezwaren, die men tegen Heinrich Mann kan hebben zijn dan ook eerder gericht op het broeierige en gewilde in de geestesgesteldheid der handelende figuren. De erotische scènes worden ons opgedischt met een gebaar van: ‘dit mag eigenlijk wel niet maar we doen het toch’ of ‘Ziet u wel hoe goed wij ons in dezen toestand bewegen,’ natuurlijk gedempt door het feit, dat Heinrich Mann nog steeds een verfijnden smaak bezit. Schrijvers als Ewers, die nog leesbaar is, of een nog veel ongecontrôleerder geest als Frank Thiess hebben deze wijze van schrijven eenvoudig tot een caricatuur verlaagd.

Heinrich Mann heeft echter wellicht, evenals Freud in zekeren zin het tijdperk van de ‘Rehabilitation des Fleisches’ ingeluid. Zij hebben het optreden van de korte rokken en het verschijnen der dancing-girls voorspeld of versneld; men is tot de overtuiging gekomen, dat het sexueele leven niet straffeloos kan worden verwaarloosd en nadat dit bewezen is, mogen de rokken weer langer worden en de revue's weer decent, indien men daartoe meer neiging gevoelt.

Doordat Heinrich Mann liefde gevoelt voor de heerschers, die volgens hun instinct handelen, staat hij eigenlijk tegenover de volgens hem te bewust levende menschen, die door hun begrip van relativiteit niet kunnen leven, niet kunnen sterven, niet kunnen handelen, niet kunnen heerschen en vooral niet kunnen beminnen: de kunstenaars.

Het is grootendeels aan de sympathie voor de actieve menschen te wijten, dat de schrijver zich verwant voelt aan de jongere generatie, die op moderne wijze de romantiek der vorige decennia tracht voort te zetten in haar adoratie voor machines, cocktails, jazz en oceaanvluchten.

Natuurlijk is de mensch Heinrich Mann niet zoo scherp geformuleerd, ten slotte is hij romanschrijver in plaats van avonturier of politicus; zijn figuren zijn door de intelligentie verzacht en door zijn liefde voor de menschen plastischer geworden, maar niettegenstaande de goede vermomming komen ze tot ons als vleeschgeworden principes. Zoo is het dan ook mogelijk, dat hij op psychologisch gebied grove fouten begaat door bv. ‘Untertan’ als masochist te doen optreden in een liefdesscène met zijn vrouw. De lakeienziel moet zich dus volgens den schrijver noodzakelijkerwijze in zijn particuliere leven demonstreeren, (als bijzonder fijn vondstje merkt de schrijver dan nog op, dat de held den volgenden morgen des te scherper de huishoudrekening van zijn ‘meesteres’ nakijkt). Waar de ‘Untertan’ inderdaad het prototype van een maatschappelijken slaaf wil voorstellen, die ook slechts carrière kan maken door kuiperijen, vernedering en verraad, suggereert Mann hier de conclusie, dat alle ‘Untertanen’ masochisten zijn. Napoleon, Bismark en Julius Caesar zijn dan natuurlijk sadisten. De wetenschap en vooral de menschelijke intuïtie zijn nog niet zoo zeer vercultiveerd, dat ze dit feit zonder tegenspraak zouden durven aanvaarden.

Het is logisch, dat iemand, die zich niet volkomen in de personen van zijn romans inleeft

[p. 257]

onmogelijk in staat is een dramatisch conflict te creëeren, zoodat Heinrich Mann's verhalen dus niettegenstaande moorden, intrigues en revoluties nooit een einde nemen, dat geheel bevredigt.

En toch behoort Heinrich Mann voor ons tot een der beste romanschrijvers van Duitschland: hij is beter dan Wassermann, minder vervelend dan zijn broeder Thomas en normaler dan Meyrink. Dit komt, omdat hij nog steeds naast ons staat, daar wij gematigd voortbouwen op datgene, wat hij in zijn enthousiasme te star en te eenzijdig verkondigd heeft. En indien wij het zuiver verwerken van klasse- of volksgeest niet genoegzaam apprecieeren, omdat het voor ons moeilijk is onderscheid te maken tusschen het verstandelijk en politiek begrijpen en het metaphysiek in zich opnemen en wij ons ook met het oog op de noodzakelijke vergroving, die zulk een onderwerp aankleeft, liever tot individuen wenden, dan doen wij dat toch gewapend met begrippen, die hij mede voor ons heeft helpen veroveren.

R. BLIJSTRA