Old Shatterhand in Radebeul
Het museum van Karl May

1

IN Radebeul bij Dresden, Kirchstrasse 5, staat de villa ‘Old-Shatterhand,’ waar vroeger Karl May woonde en waar hij in 1912 is gestorven. Op het kerkhof te Radebeul ligt hij begraven en een groot praalgraf getuigt van zijn roem en rijkdom. Een aantal Sioux-Indianen, die het vorig jaar in West-Europa vertoefden, hebben zijn graf bezocht en er hun doodenliederen gezongen onder tromgeroffel. Zuzien Tanka ‘de groote slang’ heeft toen in de taal van zijn stam woorden van lof voor den grooten blanken Vriend van den rooden Man gesproken en gezegd: ‘Gij hebt ons stervend volk onsterfelijk gemaakt. In elke hut van onze stam moet uw portret hangen. Nimmer heeft de roode man een beteren vriend gehad.’

Zijn blanke Duitsche broeders hebben Karl May echter tijdens zijn leven wel zeer slecht behandeld. Zij hebben hem zelfs slechter behandeld dan een beambte, die zich had laten omkoopen, een officier, die op spionnage betrapt was, een bankier, die frauduleuze handelingen had gepleegd. De laatste jaren van zijn leven is er geen maand voorbij gegaan, of hij moest voor de rechtbank verschijnen en zich verdedigen in het een of ander beleedigingsproces. Tientallen brochures werden op hem losgelaten en honderden artikelen tegen hem geschreven. Men noemde hem een verleider der jeugd - een bedrieger, een plagiator, een misdadiger. Ook nu nog - bijna twintig jaren na zijn

[p. 218]

dood - wordt deze strijd voortgezet, lezen we in het geregeld verschijnend ‘Karl May Jahrbuch’ opstellen en artikelen, die hem tegen elders geuite beschuldigingen en aanvallen verdedigen.

Dit alles moèst wel komen. Deze beschuldigingen konden niet uitblijven. Karl May was een der meest gelezen Duitsche romanschrijvers geworden zonder eenige medewerking der literaire critiek, zonder reclame van de zijde der journalisten. Hij had nimmer een literatuurprijs gekregen, - levensbeschrijvingen en essays over hem verschenen eerst toen zijn lezers reeds honderdduizenden telden. Men heeft hem veel verweten en eenige van de beschuldigingen, die men telkens weer tegen hem uitbracht, kunnen niet weerlegd worden. Hij zou nimmer de landen bezocht hebben, die hij beschreef? - (een beschuldiging, die men ook tegen den over veel minder talent beschikkenden Ossendowski uitbracht). Zonder nader in te gaan op het probleem, dat het van literair standpunt beschouwd volkomen onbelangrijk is, of hij deze reizen ondernam of niet, geloof ik niet, dat de meesten, die vroeger Karl May's boeken verslonden, één oogenblik geloofden, dat hij dit alles zelf werkelijk beleefd had, dat May zelf op leeuwen, tijgers, beren en olifanten had gejaagd, aan den martelpaal gebonden was, wilde hengsten had getemd, aan de oevers der Rio de la Plata had gekampeerd of gedoold in de prairien van de Arkansas en daarnaast nog tijd gevonden had om er ongeveer veertig romans over te schrijven.

Hij noemde zich Dr. Karl May doch zijn doctoraat zou een ‘gekochte’ titel zijn. Waarom zou hij zich wèl Old-Shatterhand of Kara Ben Nemsi mogen noemen en geen Dr. Karl May? Het is zoo onbelangrijk en in een land als Duitschland, waar zoo op een titel gelet wordt, zoo natuurlijk. Karl May zou een plagiator geweest zijn? Men kan hoogstens beweren, dat hij zich zelf telkens plagiadeerde. Zijn fantasie, die zeventig deelen vulde, behoefde haar stof werkelijk niet aan vreemde auteurs te ontleenen.

Hij zou een oplichter geweest zijn, die jarenlang in de gevangenis had doorgebracht? Deze feiten zijn in overeenstemming met de waarheid. Daar May echter terstond na het verschijnen van zijn eerste boeken een literator was, die belangrijke sommen verdiende, moesten deze strafbare daden tientallen jaren geleden begaan zijn. Men heeft hem echter telkens en telkens, toen hij reeds over de zeventig was, aan deze bedriegerijen en pogingen tot oplichting herinnerd, terwijl toen deze feiten toch reeds veertig jaren geleden bedreven waren.

Karl May was van nature een avonturier. Waarom heeft men destijds geen verband willen zien tusschen deze daden en - zijn boeken? Waarom wilde men niet begrijpen, dat hij óf zulke daden begaan moest óf zich uiten in boeken, zijn drang naar avonturen beheerschen en in literaire vormen gieten? Zijn groote succes dankt hij waarschijnlijk aan de lust naar avonturen, die uit zijn werk spreekt, aan de ongebondenheid, waarmede zijn helden de daden volbrengen, aan het ontbreken van elke zelf-discipline bij zijn figuren. De Saksische staatsburger Karl May moest bij zoo'n wezenaanleg wel met den strafrechter in aanraking komen, - de romanschrijver Karl May, die geleerd had zich literair te uiten, behoefde dit niet.

Men kan, enkel van literair standpunt beschouwd, natuurlijk gemakkelijk aantoonen, dat zijn werk geringe waarde bezit. Dat hij echter een geboren verteller was, die over een geheimzinnige kracht en een suggestieve macht beschikte, bewijzen de zeventig werken, die hij geschreven heeft en waarvan volgens mededeeling van het Karl May Verlag te Radebeul op 1 Juli 1928 4.978.000 exemplaren verkocht waren. (Duizenden exemplaren gaan nog steeds, naar de directeur, Dr. Schmid, mij verzekerde, naar Nederlandsch Indië).

Het Karl May Museum te Radebeul, dat eenige maanden geleden geopend werd, bewijst ons nogmaals hoe groot en trouw het aantal lezers is, dat aan Old-Shatterhand, Winnetou en Hadschi Halef Omar gelooft.

2

Paddy Frank, die in een blokhut, grenzend aan het Karl May Museum woont, - is wel een van de meest verstokte May-aanhangers, die er bestaan. De lectuur van May's boeken bracht dezen Weenschen jongen er toe, zich, toen hij nauwelijks veertien jaar was, bij Buffalo Bill (eigenlijk: Colonel W.F. Cody ± 1917) die toevallig met zijn cowboy-troep te Weenen vertoefde als stalknecht aan te sluiten. Jarenlang trok hij toen van het eene circus naar het andere, van Barnum en Baily naar Hagenbeck, van Circus Sarasani naar circus Kroner. Al die jaren hield zich deze liefde voor de Indianen, die hij door May gekregen had, stand. Hij verzamelde tomahawks en mocassins, adelaarsveeren en pijlenkokers, bisonvellen en vredespijpen. Zijn verdiensten als circusartist veroorloofden hem deze verzameling steeds uit te breiden. 35 Jaren nadat hij Weenen ontvlucht is, komt hij met al zijn schatten en wat gespaard geld naar Duitschland. De inflatietijd komt - zijn geld verliest zijn waarde; hij bezoekt Radebeul en de vrouw van May en vertelt, dat hij nu wel genoodzaakt zijn zal zijn verzamelingen te verkoopen. May's vrouw nam toen een besluit, waarvoor men haar niet dankbaar genoeg zijn kan. Zij bouwde

[p. 219]

niet alleen voor Paddy Frank als dank (voor zijn May-bewondering) een blokhut achter in den tuin der villa Old-Shatterhand, doch bewaarde ook zijn verzameling voor verkoop en verbrokkeling.

Paddy Frank woont thans in zijn blokhut in - Radebeul. Zijn verzameling is in twee groote zalen, die zich achter deze blokhut bevinden, ondergebracht en wetenschappelijk gerangschikt.

Paddy heeft dus geen zorgen en behoefde van zijn schatten geen afstand te doen. Hij heeft in zijn blokhut centrale verwarming en electrisch licht, poetst echter wanneer May-bewonderaars verschijnen zijn oude geweren en schuurt zijn dolken. Hij is een goed verteller een man met veel kennis en van top tot teen getatouëerd. Zijn armen, borst en beenen zijn bezaaid met Japansche draken en Chineesche slangen, met ankers, driemasters en initialen (‘und wenn er bei Nacht nicht schlafen kann, dann sieht er sich die Bilder an’).

Op de vraag, het Karl May Museum te mogen bezichtigen, opent hij de deur naar het museum en wijst met een geringschattend ironisch lachje op Dr. Dengler, den directeur, die dit alles wetenschappelijk rangschikte.

Paddy zelf blijft in zijn blokhut en maakt zijn pijpen schoon.

3

Het Karl May Museum is een wetenschappelijk museum. Men bemerkt hier niets van martelpalen en van - de romantiek van Karl May.

Natuurlijk zijn deze motieven ook aanwezig, doch slechts voor zoover ze van historisch standpunt verantwoord zijn. Dit museum toont ons den Indiaan zooals hij in werkelijkheid is; tevens wat uit hem geworden is na de overheersching door zijn ‘bleeke broeders’.

Hetgeen wij in Radebeul te zien krijgen is eigenlijk een drama van wreede imperialistische onderdrukking. 500 Jaar geleden kwamen de eerste blanken naar Amerika en ontnamen den Indianen - den oerbewoners - land, vee en ‘jachtgronden.’ Deze overheersching was vooral mogelijk, daar de Indiaan zich aanvankelijk enkel met pijl en boog wist te verdedigen, terwijl zijn tegenstanders over geweren en zelfs over kanonnen beschikten. Hoewel de blanken betere wapens hadden, spreekt het vanzelf, dat ze niet terstond alle Indianen konden overheerschen. Een eindelooze oorlog die honderden jaren duurde, begon. Reeds 500 jaren probeeren de blanken de Indianen uit te roeien, steeds meer blanken komen naar Amerika, steeds kleiner wordt het aantal Indianen. Uit de vitrines in Radebeul bemerkt men wat voor een opmerkelijke cultuur deze Indianen oorspronkelijk bezaten. Hun wigwams (beroemd uit May's

illustratie
Een Indianentent, die niet als woning dienst doet, doch tot bewaarplaats van een Heilige Pijp dient.

werken) stammen eerst uit de periode, waarin ze telkens weer door de blanken werden verdreven. Men ziet hier kunstvol gevlochten matten en manden, kleeren, die sierlijk met vischgraten gegarneerd zijn, kettingen uit gekleurde stukjes leer, armbanden, pijpen en andere voorwerpen. Lampen en tomahawks en hoofdbanden met adelaarsveeren. Uit deze adelaarsveeren kan men zien, welke rang iemand bekleedt, hoeveel gevechten hij heeft meegemaakt, hoe vaak iemand gewond was, hoe veel paarden hij heeft buit gemaakt. Onze gids deelt tevens mede, dat de Indianen hun vijanden niet doodden doch gevangen namen en hen als teeken van overwinnig de hand op de schouder legden. Daarna namen zij hen vaak in hun eigen stam op, daar ze van meening waren, dat het leven van een mensch groote waarde bezat.

Een beschilderde bizonhuid, een van de belangrijkste stukken uit dit museum, vertelt van een veldslag bij Little Bighorn (1876), waar Generaal Custer met vijf compagnieën van het zevende cavalerie-regiment het onderspit delfde. De Indianen werden natuurlijk ondanks deze overwinning tòch onderdrukt; steeds meer doet de indruk der blanken zich gelden. Ze gaan de waarde van geld begrijpen en nemen de mode der anderen over. Het is een treurig tafreel al deze producten der

[p. 220]

Indiaansche ‘vreemden-industrie’ te zien. Al deze dingen, die hij vroeger zou hebben veracht, maakt de Indiaan in deze periode en verkoopt hij als waardevol ‘echt Indiaansche’ reliquieën. Belangrijk is de verzameling scalpen - zestien in aantal. Daar de laatste tientallen jaren het scalpeeren niet meer voorkomt, zoo waren de jonge Sioux-Indianen, die in 1928 Radebeul bezochten, vol belangstelling, toen zij hier voor het eerst van hun leven deze scalpen zagen, waarvan hun vaders en grootvaders hun zooveel verteld hadden. Deze Sioux zagen de eerste scalpen, dus niet in Mexico of Peru, niet in Dakota of aan de oevers der Missisipi, doch in - Saksen.

Het Karl May Museum geeft een volledig overzicht over den ondergang der Indianen, over het uitroeien hunner cultuur door de blanken. (Een ontroerenden indruk van dezen strijd op leven en dood krijgt men ook uit het boek van het hoofd der Zwartvoet-Indianen Langspeer, dat dezer dagen onder den titel ‘Selbstdarstellung des letzten Indianers,’ in vertaling van Hans Rudolf Rieder bij het Paul Liszt Verlag te Leipzig verscheen.

4

Na het bezoek aan het museum bezoek ik nogmaals Paddy Frank. Hij zit in zijn blokhut voor zijn groot open vuur en toont mij de geweren van Karl May, die men - wat verstandig was - niet in het museum heeft gehangen. Hier zijn de wapens van Old-Shatterhand: het beroemde ‘Henrigeweer’, de ‘Berendooder’, au fond oude geweren, waaraan niets bizonders te zien is. Daarnaast hangt de ‘Zilverbuks’ - een buks, die met brandspijkertjes versierd is en waaraan verder niets bizonders valt te constateeren. Voor ik Paddy verlaat - en Karl May, die misschien de laatste Saksische romanticus en zeker een sympathieke literaire charlaten van groot talent was, - moet ik mijn naam in het boek schrijven, waarin zoo vele bezoekers van Paddy hun indrukken neerschreven. Vlak boven de plek, waar ik iets schrijven moet, staat dit gedicht:

 
‘Stell auf den Tisch die duftenden Reseden,
 
auch eine Flasche Feuerwasser trag' herbei
 
und lasst uns von Indianern reden,
 
wie einst Karl May.’
 
 
 
NICO ROST