[p. 193]

Hoe historie tot legende wordt
De nagelaten romans van Klabund

Borgia, Roman einer Familie. 1928. Rasputin. 1929. - Phaidon-Verlag, Wien.

ZOO liggen dan de laatste romans van den jonggestorven Klabund (Alfred Henschke) voor ons.

Zijn het nog romans?

Zij hebben in hun bloote feitelijkheid iets van de kronieken uit vergane eeuwen, waarin, ontstellend somwijlen, de gebeurtenissen elkander overstelpend verdringen, zonder omzien, zonder oordeelvelling, zonder blijkbare ontroering van hem die ze neerschreef. En toch ligt in deze feitelijkheid heel hun diepe, aangrijpende magie verborgen.

Menige poging is er gewaagd, èn geslaagd, om het onstuimigste tijdperk der italiaansche renaissance in beeld te brengen. Alexander en Cesare Borgia, donna Lucrezia - de namen zijn bekend, haast tot vermoeienis toe. Zij leven in het centrum van Merijkowsky's prachtige roman ‘Ecce Deus, Ecce Homo’, in het zwaar gestyleerde vijfdrama ‘La Renaissance’ van graaf Gobineau, in de kleine ietofwat precieuze novelle ‘Lucrezia’ van onzen eigen Couperus. De corruptie en de intrigues der Borgia's behoeven ons niet nader te worden omschreven; wij kennen die, evenals hun verhouding tot de groote geesten dier dagen: Leonardo da Vinci, Michelangelo, Machiavelli en den boetprofeet Savonarola.

Nu komt Klabund's ‘Borgia’ de aanwezige literatuur aanvullen. Een wezenlijke ‘aanvulling’ op wat er tot nog toe geschreven werd, mag men het niet noemen, historisch genomen eerder het tegendeel. Wij hooren hier niets nieuws (buiten de merkwaardige legende, die de Borgia's van centauren af laat stammen); de geschiedenis herhaalt zich, ditmaal zelfs iets sneller en oppervlakkiger dan wij wel gewoon waren. Maar, eenmaal gelezen, blijkt de oppervlakkigheid van Klabund's boek slechts een schijnbare; hij bergt in werkelijkheid een intensiteit van psychologisch vermogen in zich, die den twintigste-eeuwschen auteur haast meer nog dan den beschreven zestiendeeeuwer typeert, - een psychologie, ook al merkwaardig, niet in analyseerende beschouwingen, maar in heftige en felle synthese's van daadwerkelijkheid, zoo heftig bijwijlen, dat men verwacht, dat Klabunds creaturen ieder oogenblik ineen zullen storten onder de overmacht der feiten hun door hun schepper opgelegd. Ik geloof voor mij dan ook, dat men gerust vijftig procent van de geraffineerdheid weg mag denken, zonder dat men de historie schade doet, en zeker vijf en zeventig van de vuiligheid, waarmee de auteur zijn scheppingen uitrust (was heel Italië waarlijk een open bordeel voor deze heeren Borgia?). Maar, als er ooit door de meest overmatige opgeschroefdheid der feiten de meest directe waarheid werd bereikt, dan hier. Als een ontzaglijk cinematografisch beeld, tot vlak voor onze oogen gebracht, komt ons deze tijd nabij en ligt deze tijd ons onthuld; heel het mechaniek van listen en lusten staat overgroot verklaard. Daarom is misschien de ondertitel van dit boek fout; hij had kunnen luiden ‘Roman einer Epoche’, en de naam ‘Borgia’ als trefwoord, als tweesyllabig devies van dit tijdperk zou een nog demonischer relief krijgen dan hij reeds hier bezit.

 

* * *

 

Er heeft eens iemand beweerd, dat de heele historie van Napoleon een groote fictie was geweest, en slechts in de opgewonden verbeelding van sommige geesten had bestaan. - Op dezelfde wijze zou men bijna geneigd zijn zich af te vragen, of waarlijk datgene wat Klabund's ‘Rasputin’ inhoudt, zich voor enkele jaren in ons midden heeft afgespeeld. - Hier is de historie zèker historisch, en hier juist doet ze aan als een sombere begoocheling, een geheimzinnig spookspel, waarvoor in de wereld der realia geen plaats kàn zijn.

Ook hier: bekende namen; de Czaar en zijn familie, Rasputin, de vreemde ‘heilige duivel’, Jussof de moordenaar, en de matroos Derewenko. In een razend tempo, in vier, vijf zinnen, in tien, twintig woorden wordt hun levenslot door Klabund saamgedreven, in even korten tijd verwikkeld en in elkaar verward, en tenslotte weer uiteengerukt en opgelost in een gezamenlijken ondergang; - als men Rasputin's lijk verbrandt, en de asch vanaf het Kreml naar alle windstreken verstrooit, verschijnt nog eenmaal het gelaat van den Heiligen bedrieger aan den hemel; maar gaat over in de trekken van Lenin, die de massa toespreekt - en de historie heeft de legende achterhaald.

Want wat is dit boek anders dan de verbeelding eener benauwende drukkende nachtmare, die ergens op de grens van het bestaanbare en het gedroomde moet hebben gedreigd, tot zij ondrage-

[p. 194]



illustratie
KLABUND (ALFRED HENSCHKE)
1891-1928


lijk werd en aan zichzelf te gronde ging, allen meesleepende die wisten van haar bestaan en er mee gemoeid waren?

Daarom viel Rasputin, daarom viel de Czaar, daarom viel het oude russische rijk, de half-oostersch, half-barbaarsche beschaving der Moscovieten, waaruit de nachtmare haar oorsprong genomen had. Godsdienstwaanzin en wellust naar buiten - naar binnen het vermolmende sloopende bederf.

Klabund moet de ontzetting van dit alles angstig hebben gevoeld. Het is, of hij de gang van het verhaal aanzweept, om aan de schrikbeelden te ontkomen, die hij zelf heeft ontketend. - Schrijft men zulke boeken van smeulende zwarte hartstochten nog als normaal levend mensch? Het zijn nachtbloemen, giftige gewassen van het duister. Zij verhaasten het einde van hem die ze creëert.

 

* * *

 

Deze laatste romans van Klabund zijn dan ook kenschetsender voor hun maker zelf dan als representatieve verbeeldingen der historie. - Hun koortsachtige stijl, het opgejaagde der sujetten, de schrille kleuren (purper en goud) van ‘Borgia’, het demonische zwart van Rasputin zeggen alles van den auteur.

Klabund was steeds eclecticus. Hij heeft, in zijn literair oeuvre, nimmer voorkeur voor eenig genre getoond; hij verkondigde geen dwingende theses over God, mensch en wereld; hij volgde geen literair program; hij was een onafhankelijke in den waren zin des woords. Alles was hem goed, mits grootsch en heftig, het vuile èn het schoone. Hij was evengoed ontvankelijk voor de verfijnde oostersche melancholieën van een Li-Tai-Po als voor het heroïsche en gigantische in een ijzeren leven als dat van Napoleon. Het maakte bovendien voor hem geen verschil of hij zijn sujetten in Siberië moest laten leven of in het mondaine europeesche westen; hij kende de wereldbol en hij kende haar historie, in morgen- en avondland. Zijn barbaren dragen de volledige kenmerken van barbaren; zijn roué's zijn volslagen roué's.

Zijn eclecticisme zocht echter in alles één aanrakingspunt: fel leven, in het goede of in het kwade; groote, imponeerende gestalten, van vroeger of nu. - Deze eisch moet zich in zijn later leven meer en meer hebben verhevigd; hij zoekt verder en verder; hij komt zelfs tot het abnormale, als al het andere gepasseerd is.

Er ligt iets aangrijpends in, als men bedenkt, dat hij ongeneeslijk ziek was, en toch met een fanatieke wilskracht telkens en telkens als kunstenaar weer den sprong naar het boven-menschelijke waagde. Zoo worden zijn figuren Uebermenschen; hun zonden en deugden groeien tot meer dan levensgroot uit; hun glorie en val wordt als de glorie en val van zegevierende of opstandige hemelingen. Al het verbeeldbare heeft hij verbeeld, en meer dan dat - althans, hij trachtte dit te doen. Het is echter een Icarusvlucht die hij gekozen heeft; ten slotte brengt de sprong naar het geniale haar eigen noodlot mee: er blijft geen ruimte, waardoor men zweven kan; en tegenover de brandende zon van het boven-menschelijke stort men met geschroeide wieken naar de aarde terug.

Doch, hoe bewonderenswaardig ook weer, en hoe heldhaftig is dit blindelings ten hemel willen vliegen, dit roekeloos pogen een Schepper gelijk te zijn.

Hoe verfoeilijk wordt daarbij al het bedachtzame, aarzelende en voorzichtige waarmee het grootste deel der schrijvende menschheid zich angstvallig vastklampt aan de aarde!

 

THEUN DE VRIES