Spijkers met koppen

De juist gekozen titel

Elders is de litteratuur zoo innig samengegroeid met het dagelijksch leven dat kooplieden hun zaak met een boektitel sieren, welke niet alleen door het groote publiek thuis gebracht, begrepen wordt; maar welke een attractie blijkt te zijn.

Twee nachtgelegenheden leenden namen van Jean Cocteau: ‘Le Boeuf sur le Toit’ en ‘Le Grand Ecart’. - Een voortreffelijk restaurant, niet ver van het station Sint Lazarus, noemde zich ‘La Rôtisserie de la Reine Pédauque’. Ook een boekverkooper vond zijn uithangteeken bij Anatole France. Hij schilderde er ‘Le Lys Rouge’ op. Van Arthur Rimbaud nam men: ‘Le Bateau Ivre’; van André Gide: ‘La Porte Etroite’; van Paul Valéry: ‘La Jeune Parque’; van Valéry Larbaud: ‘Le Vice Impuni’; van Paul Morand: ‘Fermé la Nuit’; van Tristan Deréme: ‘La Verdure Dorée’; al te gader voor boekhandels.

Een muziekhandel noemde zich: ‘Le Sacre du Printemps ...’

Het is een vroolijke pittoreske gewoonte, die blijkbaar in den smaak valt en daardoor steeds algemeener wordt.

Ook hier is op dit terrein wel iets te doen.

In Antwerpen bestaat al een aardig koffiehuis dat ‘De Wandelende Jood’ heet. Is Vermeylen er peter van? Schuin er over is: ‘De Nieuwe Jood ...’

Ik zie bijvoorbeeld al een kleine, verfijnde zaak

[p. 144]

van antiquiteiten en bibelots, die ‘Het Ivoren Aapje’ heet; een kostelijk restaurant met den naam ‘Bij Mijnheer Serjanszoon’; een populaire gaarkeuken, bekend om zijn groote porties, met het gevelschild: ‘Pallieter’.

Waarom zou zich een hôtel aan zee niet ‘De Wilde Kim’ noemen en een kleine melksalon in het bosch: ‘De Wandelaar’?

Het instituut voor dans en maintien: ‘Vormen’ is nog zoo gek niet. Een zaak van kwikjes en strikjes kan zich met den titel ‘Tierelantijnen’ sieren; - een inrichting voor ongehuwde moeders: ‘Der Liefde Bloesems’; een huis met een roode lantaren - maar die zijn er niet meer - zou heel geschikt ‘Komen en Gaan’ kunnen heeten. En waar wij allen de ‘Kleine Diaz’ kennen, zie ik niet in waarom een concurrent zijn affaire niet de ‘Kleine Inez’ zou noemen.

En boven de deur van Pulchri schilderen wij in sierlijke letterteekenen: ‘Van oude Menschen, de Dingen die voorbij gaan ...’

Maar het Nederlandsche publiek kent zijn schrijvers zóó weinig, dat de toespelingen en aanduidingen volkomen verloren zouden gaan. En daarom zullen wij Pulchri Pulchri laten en rustig verder dutten. Nacht Nel, slaap wel.

 

J. GRESHOFF