[p. 129]

Ludwig en Maurois
De vuistgreep naast voorname behoedzaamheid

DE kunst om biographiën te schrijven behoort tot de zeldzaamheden en een levensbeschrijving, die in-zich-zelve, dus niet in de eerste plaats door de belangrijkheid van haar onderwerp, mooi is, komt niet alledag voor. Den heden ten dage meest gelezen biograaf, Emil Ludwig, is het gelukt een groot publiek te boeien. Niettemin vraagt men zich af, of zijn werken waarlijk kunstzinnig naar gehalte zijn. Ludwig wint zijn lezers, en terecht, door zijn drift, de heetheid van zijn getuigen willen. Zoo, zoo is het en niet anders. Verbijsterend veel gegevens heeft hij verzameld en nochtans verwerkt, in zijn vuistgreep heeft Ludwig ze vast en keilt ze stuk voor stuk den lezer toe; hij rekent af met zijn personen en de som die overblijft, is het onvermijdelijk saldo, dat de lezer te erkennen heeft. Het is opvallend, hoe de hoofdpersonen van Emil Ludwig, zijn Napoleon in het bijzonder, grooter dan levensgroot worden, een benauwend groot beeld, waar men de oogen niet afwenden kan, omdat het groot tot aan het groteske toe is. Met een verbluffend vertrouwen in zich zelf meent Ludwig alles te weten, want hij heeft immers alles afgezocht, alles doorvorscht en de wetenschap is zijn bezit.

Maar nu wil het wel eens, dat door het vele weten de liefde, men kan het ook het geloof of het gesluierde noemen, vernietigd wordt.

Kloek, soms ook wat grof geeft Ludwig zijn menschen en met een hartstocht leeft hij hun leven mee, speelt het spel van hun bestaan. Daarom is een biographie van Ludwig, lang voordat men zich klaar is of hier zuiver werk gegeven wordt, een boeiende stof; op elke bladzij is spanning.

En juist het tegenovergestelde valt te zeggen van de levensbeschrijving: Disraëli door André Maurois; dermate anders van aard is dit werk, dat het der moeite waard is om beiderlei schrijfwijze, die van Ludwig en die van Maurois naast elkaar te plaatsen.

Maurois bezit een voorname behoedzaamheid om de verschijnselen van het leven te benoemen, als historiograaf is zijn kennis uitgebreid, toch durft hij ternauwernood feiten af te wegen. Met een bewonderenswaardige fijnheid van geest daalt hij diep en dieper in de ziel van zijn hoofdpersoon, tot een oordeel evenwel laat hij het nimmer komen. In de lange reeks van gebeurtenissen, uiterlijke en innerlijke, baant Maurois zich voorzichtig een weg, atmosferisch bovenal doet hij menschen en dingen herleven. En haast steeds met een zachtspottende glimlach, vooral wanneer hij een der grootste beweegkrachten van Disraëli meent te onderscheiden; de eerzucht, de eigenschap die maakt, dat deze staatsman altijd moet winnen, omdat hij niet tegen verliezen kan in het spel des levens. Maurois' spot is toch nog altijd minnend en vol mildheid. Hij ziet zijn menschen in het milde Septemberlicht der innerlijke aanschouwing en herhaaldelijk is het te voelen, hoe de auteur zich verwondert, dat zoo verborgen, zoo verwonderlijk zijn de krachten, die een mensch doen leven. Duidelijk en verstaanbaar zijn de personen, die Disraëli omgeven: Sir Robert Peel, het echtpaar Gladstone, Koningin Victoria en geheel aan het einde van het boek de Pruissische landjonker, richtinggever der Europeesche staatkunde: Bismarck. Maurois etst ze scherp en fijn. Een enkele maal wordt een brief of een gezegde woordelijk aangehaald, de voorbereiding is dan dermate juist en harmonisch geweest, dat de lezer meent den schrijver of den spreker op slag als een oud bekende herkent.

Maurois is blijkbaar aangetrokken tot zwerversnaturen, als Shelley, wiens leven en liefhebben van-de-hand-in-de-tand, hij immers behandelde in Ariel; ook deze Disraëli-figuur heeft iets van een dolende, juist dit onvaste en zoekende vermag Maurois te beschrijven. Wordt Disraëli ouder, dan krijgt deze onrust, deze gescheurdheid welhaast een dramatisch geluid, altijd honger en dorst naar meer eer, grooter macht; een geest, die niet gestild kan worden, omdat - maar Maurois heeft het niet in zooveel woorden gezegd - omdat de ziel een kleinere spanning dan de geest heeft. Als oud man, wanneer de levenskrachten reeds aan het wegebben zijn, dan eindelijk en ten laatste heeft hij die hoogte bereikt, die macht in bezit waar zijn jeugdwenschen van droomden. Maar dan ook hebben de jaren hem geleerd, dat er veel ijdelheid en ijlheid is in grootheid en aanzien, amper nog kan hij ervan genieten. Politieke successen, ze doen hem weemoedig glimlachen en warm alleen wordt zijn hart, wanneer vroeg in den ochtend een hofrijtuig voor zijn woning stilhoudt en een mand met door koningin Victoria zelfgeplukte sleutelbloemen en violen hem gebracht wordt.

Maurois wil in zijn uitbeelding den mensch

[p. 130]

geven, geen functionaris, al is de ambtelijke achtergrond van Disraëli klaar en zakelijk gezegd, zoo leert men toch den mensch en niet den staatsman Disraëli kennen. Een gelijke figuuruitbeelding geeft ook de voortreffelijke Engelsche biograaf Lytton Strachey, doch met een iets ander accent weer dan Maurois. Strachey ziet sterk een tijdbeeld en laat zijn menschen graag uit hun tijd voortkomen. Voor Maurois schijnt het verleden slechts een ver heden en het innerlijk bedrijf der menschen weinig onderscheiden van de vreugde en het leed, dat heden een menschenziel doorstroomen kan. Niettemin Maurois' uitgebreide kennis van toestanden en zaken verklaren zijn figuren zich uit den aard van hun aanleg. Deze is bepalend, niet de tijd. Maurois raakt de diepere gronden, die aan een gebeuren vooraf gaan niet aan, hoogstens worden een enkele maal met groote behoedzaamheid roerselen, die dieper liggen dan het weten van een biograaf, aangeduid. Wat hulpeloos ziet Maurois zijn menschen, trots al hun geslaagde existenties; in een vlucht kunnen ze wel eens hoog opstijgen, toch eindigen ze met naar den grond te fladderen. Soms is hun leeren vliegen vol vermakelijkheid voor den lezer-toeschouwer, men leze het hoofdstuk over de maidenspeech van Disraëli.

Haast weer tot verbeelding worden Maurois' menschen. En lang is zijn boek uitgelezen, als de lezer nog nadroomt over het wonderlijk gebeuren van het komen en gaan, het worden en uitsterven dezer menschengroep. Maurois kan nuchter zijn en bijtend smaakt zijn spot, doch buigt een leven ten einde, als straks Lord Beaconsfield met het hoofd in de kussens valt, en hij voor altijd zal zwijgen, dan is het, alsof Maurois in zijn wezen iets doet uitharden over dit allerlaatste heen. Doch gezegd wordt het niet. De auteur ziet zijn taak in het eenvoudigweg vertellen, en het is hem volkomen gelukt, van een waar gebeurd verhaal.

Maar de lezer mijmert na, dat dit levensverhaal verwant kan zijn aan een sprookje ... our little life is rounded with a sleep ... en is het niet Shakespeare, die ergens zegt, dat onze levens zijn opgebouwd uit de stof, waarvan droomen gemaakt zijn.

H. LAMAN TRIP-de beaufort