[p. 98]

Een der laatste Geuzen
Speenhoff, het etui van mannen

Op verzoek van het maandblad ‘Variétés’ te Brussel schreef ik eenige korte notities over mijn ouden, goeden vriend Speenhoff, (die jubileerende is) waarvan hier de Nederlandsche text gepubliceerd wordt.

 

HET oude Rotterdam ... havens ... kantoren ... patricische woningen... kroegjes en krotten... matrozen en meiden... de Zandstraat ... Speenhoff ...

Speenhoff is de Groote Rotterdammer. En toen Rotterdam, langzaam maar zeker zijn karakter ging verliezen, toen de zedelijkheid de overhand kreeg en de nette Rotterdammers naar Wassenaar trokken, toen is Jacobus Hendricus Speenhoff, melancholiek en verbitterd, om zulk een ontaarding, naar Haarlem uitgeweken, waar hij, als een aanzienlijk vreemdeling, te midden der platste deftigheid het bestaan van een wijze voert, van een wijze, die bij tijd en wijle vacantie van de wijsheid neemt.

Speenhoff is een der laatste Geuzen. Wat zal het vervelend op aarde zijn als hij er niet meer is. God geve hem een lang leven, want zonder hem is Holland Holland niet meer. Hij is een compendium van Nederlandsche deugden en ondeugden, hij is de synthese van Nederlandsch goed en kwaad. Wie Speenhoff kent, kent Nederland. En zonder een grondige studie van zijn persoon en zijn werk is het onmogelijk zich een juiste indruk te vormen van wat en hoe Nederland is. Hij behoorde door de monumentencommissie geclasseerd, door de vereeniging voor het behoud van natuurmonumenten onderhouden en door de vereeniging tot bevordering van het vreemdelingenverkeer ter bezichtiging gesteld worden.

Speenhoff is niet één man. Hij is een étui met mannen. Er zit van alles in. Een matroos die op zijn tijd een vaderlandsche onversneden oorlam lust. Een deftig koopman, die met een hooge hoed ter beurze gaat, lid van den gemeenteraad en voorzitter van de christelijke kegelclub is en die in Brussel niet al te duur - ‘zuinigheid met vlijt ... enz....’ - en niet al te vaak - ‘zachtjes aan dan breekt het lijntje niet’ - zijn erotisch divertissement zoekt - ‘wat niet weet, wat niet deert’. Een sloome, teringachtige baliekluiver, die het kringetjesspoegen tot een staatsinstelling heeft opgevoerd. Een blikken dominé, die in alles, niets is gering voor den dienaar Gods, stof tot les en leering vindt. Een soldaat die altijd sputtert en altijd doet wat er van hem verlangd wordt; die met zijn handen in zijn zak de kantjes er af loopt en de meisjes, die de glazen staan te zeemen onder de rokken in de billen knijpt. Een boer. Een burger. Een regent, stijf in het boord, met zeventiend'eeuwsche neigingen, manieren en eetlust. Een slagersjongen, die de smeris pest ...

Al deze eminente vertegenwoordigers van de zoo gesloten Nederlandsche samenleving zijn in Speenhoff samen gekomen en vinden hun stem in zijn liedjes.

Vandaar de eindelooze variaties.

Heden is hij revolutionair:

 
Wij zijn de bulderende kracht-proleten
 
Wij zijn de mokers van de maatschappij,
 
Wat ons verveelt dat wordt omver gesmeten
 
Wat ons veracht dat trappen we op zij.
 
We hebben maling aan betaalde orde
 
We barsten los wanneer men ons vergeet.
 
Het recht der rijken om gevressd te worde'
 
Is even goed het recht van den proleet.

Morgen zingt hij een loflied op de Koningin.

Heden is hij dithyrambisch over het Verbruik:

 
Schenk jenever in de glazen
 
Schenk ons bier of brandewijn,
 
Brullen willen we als dwazen,
 
Want we moeten dronken zijn!
 
Maak ons je vergiftkast open
 
Knoeier van een kastelein
 
Tot we dronken zijn.
 
Dronken tot we ervan hijgen
 
Tot we er een roes van krijgen.
 
Niet meer denken, niet meer weten
 
Wij, de kermende proleten!
 
Niet meer veinzen, niet meer groeten,
 
Niet meer dienen, niet meer moeten!
 
Geef jenever, kastelein,
 
Laat ons stomme dieren zijn!
 
Vier en twintig lange uren
 
Moet 't duren, moet 't duren
 
- Geef jenever, kastelein,
 
Laat ons onverstandig zijn!

Morgen predikt hij geheelonthouding:

 
Holland, als ge sterk wilt wezen
 
Schaf dan gauw de borrel af.
 
Al dat bitteren en buizen
 
Helpt u eerder in het graf ...

En hij schildert treffend de gevolgen der alcoholintoxicatie:

 
Allerlei gemeene kwalen
 
Krijgt ge op uw ouden dag.
 
In de veertig gaat 't langzaam,
 
Na de vijftig komt de slag.
 
Gauw vergeten, dubbel lezen,
 
Woorden zeggen op de gis,
[p. 99]
 
Plotseling niet zeker weten
 
Hoeveel acht maal veertien is.
 
Niet meer slapen, wakker liggen
 
Peinzen over moord en bloed,
 
Dan een uur lang angstig droomen
 
Dat men naakt de straat op moet.
 
Veronal en adaline,
 
Opium van tijd tot tijd; -
 
Ruzie zoeken, schelden, vloeken,
 
Tranen om een kleinigheid ...

Nu is hij ‘rechts’:

 
‘Democraten dat zijn menschen
 
Die zich zelf het beste wenschen ...’

Dan is hij ‘centrum’ - het gezond verstand, de verlichte geesten, de vooruitgang ...

Dan weer is hij ‘links’:

 
‘Wij zijn de kalme, eerlijke proleten ...’

Het is niet redelijk om zich Speenhoff anders te wenschen dan zooals hij is. Speenhoff met principes, Speenhoff met een levensleer, Speenhoff gedisciplineerd in een partij of een dogma is een ondenkbaarheid. Hij wisselt als het licht op het water. Hij is nooit te vatten. Hij is ondefinieerbaar. En daardoor bewijst hij ons zijn superieure oprechtheid.

Het misverstand tusschen het Nederlandsche volk en zijn Zanger is - ondanks Speenhoff populariteit - niet op te lossen. Het Nederlandsche volk wil haring of kuit hebben. Het Nederlandsche volk kent tusschen ja en neen geen overgangen en aarzelingen. Men is liberaal of men is het niet. Of men wordt Christelijk-Historisch geboren om Christelijk-Historisch te leven en Christelijk-Historisch te sterven.

Maar in Speenhoff sterft iederen avond een typische Nederlandsche menschenvariatie en den volgenden ochtend wordt een andere in hem wakker. Vandaar dat hij geen leeftijd heeft. Hij is altijd even jong, want hij vernieuwt zich dagelijks. Zijn eerste liedjes zijn niet beter en niet slechter dan die uit zijn laatsten tijd. Alleen moet men altijd kiezen. Hij heeft duizende en duizende liederen gemaakt. Daar zijn er enkele honderdtallen goed van. En enkele tientallen behooren tot het allerschoonste bezit der Nederlandsche Litteratuur. Die kent iedere Nederlander. ‘De Schooier’, met die poignante slotregel van iedere strofe:

 
Wanneer hij eens een moord begaat
 
's Nachts op de straat,
 
Dan zal zoo'n daad
 
Hem heerlijk streelen.
 
Hij slaat dan iemand zoo maar dood,
 
In zielenood
 
Geeft hij den stoot
 
Niet om te stelen.
 
En als de rechter hem betreurt
 
Dan lacht hij even en hij kleurt.



illustratie
SPEENHOFF

En verder: ‘Een meisje dat men nooit vergeet’, ‘Brief van een moeder aan haar zoon die in de Nor zit’, ‘De Goedgezinde Meid’, ‘Afscheid van den Marinier’, ‘De Geschiedenis van Twee Aardige Menschen’, ‘De Hooge Hoed’, ‘De Hoogstraat’ ... Daarnaast staan de politieke liedjes, de spotliedjes ... Alle gebeurtenissen van het openbare leven in de laatste dertig jaar vindt men in de verzamelde gedichten van Speenhoff met berijmde commentaren terug.

En meer dan dat. In Speenhoff vinden wij alles. Onze sentimentaliteit, onze nuchterheid, onze durf en onze verlegenheid; onze zeewind en onze polderdampen; onze liefde voor de dubbeltjes en ons huiselijk - en soms, een ènkele maal: sublieme - idealisme.

Het oeuvre van Speenhoff is voor Nederland een encyclopedie, een spoorboekje, een kasboek, een colportageroman en een rijmbijbel.

 

J. GRESHOFF