Een der laatste Geuzen
Speenhoff, het etui van mannen
Op verzoek van het maandblad ‘Variétés’ te Brussel schreef ik eenige korte notities over mijn ouden, goeden vriend Speenhoff, (die jubileerende is) waarvan hier de Nederlandsche text gepubliceerd wordt.
HET oude Rotterdam ... havens ... kantoren ... patricische woningen... kroegjes en krotten... matrozen en meiden... de Zandstraat ... Speenhoff ...
Speenhoff is de Groote Rotterdammer. En toen Rotterdam, langzaam maar zeker zijn karakter ging verliezen, toen de zedelijkheid de overhand kreeg en de nette Rotterdammers naar Wassenaar trokken, toen is Jacobus Hendricus Speenhoff, melancholiek en verbitterd, om zulk een ontaarding, naar Haarlem uitgeweken, waar hij, als een aanzienlijk vreemdeling, te midden der platste deftigheid het bestaan van een wijze voert, van een wijze, die bij tijd en wijle vacantie van de wijsheid neemt.
Speenhoff is een der laatste Geuzen. Wat zal het vervelend op aarde zijn als hij er niet meer is. God geve hem een lang leven, want zonder hem is Holland Holland niet meer. Hij is een compendium van Nederlandsche deugden en ondeugden, hij is de synthese van Nederlandsch goed en kwaad. Wie Speenhoff kent, kent Nederland. En zonder een grondige studie van zijn persoon en zijn werk is het onmogelijk zich een juiste indruk te vormen van wat en hoe Nederland is. Hij behoorde door de monumentencommissie geclasseerd, door de vereeniging voor het behoud van natuurmonumenten onderhouden en door de vereeniging tot bevordering van het vreemdelingenverkeer ter bezichtiging gesteld worden.
Speenhoff is niet één man. Hij is een étui met mannen. Er zit van alles in. Een matroos die op zijn tijd een vaderlandsche onversneden oorlam lust. Een deftig koopman, die met een hooge hoed ter beurze gaat, lid van den gemeenteraad en voorzitter van de christelijke kegelclub is en die in Brussel niet al te duur - ‘zuinigheid met vlijt ... enz....’ - en niet al te vaak - ‘zachtjes aan dan breekt het lijntje niet’ - zijn erotisch divertissement zoekt - ‘wat niet weet, wat niet deert’. Een sloome, teringachtige baliekluiver, die het kringetjesspoegen tot een staatsinstelling heeft opgevoerd. Een blikken dominé, die in alles, niets is gering voor den dienaar Gods, stof tot les en leering vindt. Een soldaat die altijd sputtert en altijd doet wat er van hem verlangd wordt; die met zijn handen in zijn zak de kantjes er af loopt en de meisjes, die de glazen staan te zeemen onder de rokken in de billen knijpt. Een boer. Een burger. Een regent, stijf in het boord, met zeventiend'eeuwsche neigingen, manieren en eetlust. Een slagersjongen, die de smeris pest ...
Al deze eminente vertegenwoordigers van de zoo gesloten Nederlandsche samenleving zijn in Speenhoff samen gekomen en vinden hun stem in zijn liedjes.
Vandaar de eindelooze variaties.
Heden is hij revolutionair:
Morgen zingt hij een loflied op de Koningin.
Heden is hij dithyrambisch over het Verbruik:
Morgen predikt hij geheelonthouding:
En hij schildert treffend de gevolgen der alcoholintoxicatie:
Nu is hij ‘rechts’:
Dan is hij ‘centrum’ - het gezond verstand, de verlichte geesten, de vooruitgang ...
Dan weer is hij ‘links’:
Het is niet redelijk om zich Speenhoff anders te wenschen dan zooals hij is. Speenhoff met principes, Speenhoff met een levensleer, Speenhoff gedisciplineerd in een partij of een dogma is een ondenkbaarheid. Hij wisselt als het licht op het water. Hij is nooit te vatten. Hij is ondefinieerbaar. En daardoor bewijst hij ons zijn superieure oprechtheid.
Het misverstand tusschen het Nederlandsche volk en zijn Zanger is - ondanks Speenhoff populariteit - niet op te lossen. Het Nederlandsche volk wil haring of kuit hebben. Het Nederlandsche volk kent tusschen ja en neen geen overgangen en aarzelingen. Men is liberaal of men is het niet. Of men wordt Christelijk-Historisch geboren om Christelijk-Historisch te leven en Christelijk-Historisch te sterven.
Maar in Speenhoff sterft iederen avond een typische Nederlandsche menschenvariatie en den volgenden ochtend wordt een andere in hem wakker. Vandaar dat hij geen leeftijd heeft. Hij is altijd even jong, want hij vernieuwt zich dagelijks. Zijn eerste liedjes zijn niet beter en niet slechter dan die uit zijn laatsten tijd. Alleen moet men altijd kiezen. Hij heeft duizende en duizende liederen gemaakt. Daar zijn er enkele honderdtallen goed van. En enkele tientallen behooren tot het allerschoonste bezit der Nederlandsche Litteratuur. Die kent iedere Nederlander. ‘De Schooier’, met die poignante slotregel van iedere strofe:
SPEENHOFF
En verder: ‘Een meisje dat men nooit vergeet’, ‘Brief van een moeder aan haar zoon die in de Nor zit’, ‘De Goedgezinde Meid’, ‘Afscheid van den Marinier’, ‘De Geschiedenis van Twee Aardige Menschen’, ‘De Hooge Hoed’, ‘De Hoogstraat’ ... Daarnaast staan de politieke liedjes, de spotliedjes ... Alle gebeurtenissen van het openbare leven in de laatste dertig jaar vindt men in de verzamelde gedichten van Speenhoff met berijmde commentaren terug.
En meer dan dat. In Speenhoff vinden wij alles. Onze sentimentaliteit, onze nuchterheid, onze durf en onze verlegenheid; onze zeewind en onze polderdampen; onze liefde voor de dubbeltjes en ons huiselijk - en soms, een ènkele maal: sublieme - idealisme.
Het oeuvre van Speenhoff is voor Nederland een encyclopedie, een spoorboekje, een kasboek, een colportageroman en een rijmbijbel.
J. GRESHOFF