Veertig jaren uitgever
Het jubileum van C.A.J. v. Dishoeck
De man die altijd jong bleef
HET zij den, waarschijnlijk jongsten, collega van den heer C.A.J. van Dishoeck vergund, in Den Gulden Winckel enkele woorden van waardeering en hoogachting voor zijn steun aan de Nederlandsche en Vlaamsche letterkunde uit te spreken. Immers zonder den heer van Dishoeck zou onze boekenkast er heel anders uitzien: heel veel belangrijke boeken zouden onuitgegeven zijn gebleven.
C.A.J. van Dishoeck is een beminnelijk man. Hij woont in Bussum in een deftige, ouderwetsche villa (hij is een der ‘oudste’ inwoners van Bussum) met
C.A.J. VAN DISHOECK
een mooien tuin. Zijn kantoor is gevestigd in een andere villa, aan den 's Gravelandschen weg gelegen, het huis waarin oudtijds de schrijver Schimmel woonde. In deze deftige woning kan men den heer van Dishoeck dagelijks in een gezellig, met boeken overladen, kantoor, dat aan een kant uitziet op den weelderigen snijbloementuin, en aan den anderen kant grenst aan zijn beroemde cactussen-serre, aantreffen.
In den korten tijd, dat ik zelf te Bussum het uitgeversbedrijf uitoefende, hebben de heer van Dishoeck en ik daar vaak zitten praten over boeken, schrijvers en cactussen.
De heer van Dishoeck is een gezellig causeur. De verhalen over zijn eerste relaties met de jonge Vlamingen van eertijds, die nu alle beroemde mannen zijn: Karel van de Woestijne, Vermeylen, Teirlinck, Toussaint van Boelaere e.a. zijn onuitputtelijk. Van Dishoeck is ongetwijfeld de man, die in deze 40 jaren meer voor de Vlaamsche letterkunde gedaan heeft dan alle Vlaamsche uitgevers der laatste 100 jaren samen. Maar niet alleen Vlaamsche schrijvers zijn door hem uitgegeven. Daar prijken met eere in zijn fonds de werken van P.C. Boutens, wiens ‘Beatrijs’ onlangs de 25ste jubileumuitgave (een unicum in onze litteratuur) beleefde, daar prijken de werken van vele jongeren, van A. Roland Holst en M. Nijhoff tot Slauerhoff en van Geuns toe.
De keur der hedendaagsche poëzie treft men in van Dishoecks fonds aan. Van Dishoeck is altijd jong gebleven, en zal het, hoop ik, nog tot in lengte van dagen blijven. Hij is een man die met zijn tijd meegaat.
Men weet, met welk idealisme de heer van Dishoeck deze uitgaven tot stand gebracht en gepropageerd heeft.
Want hadde van Dishoeck persoonlijk niet zoo veel gevoeld voor de Vlaamsche en Nederlandsche letterkunde, dan zouden tallooze prachtige werken - die, commercieel gesproken even zoovele stroppen beteekenen - nog in manuscript in de schrijftafels der auteurs rusten. De heer van Dishoeck, die een bloeiend schoolen kinderboeken-fonds heeft, heeft in die 40 jaren van zijn carrière telkens een deel van zijn inkomen daaruit besteed tot het tot stand brengen van litteraire uitgaven. Het is nog steeds mogelijk, om in Nederland met een uitsluitend ‘litterair’ fonds zijn brood te verdienen, dat wil zeggen, als men zich in hoofdzaak toelegt op vertaalde romans, en detective-litteratuur. Ik kan mij evenwel niet voorstellen dat men in een dergelijke uitgeverij ‘opgaat’, behalve wanneer men uitsluitend op de finantieele voordeelen let.
Van Dishoeck heeft echter, door zijn methode van werken, vertalingen uit zijn fonds kunnen weren. Dit is het geheim van het hooge peil zijner uitgaven. En aan een dergelijk fonds bouwt men met genoegen voort. Het zou van menschelijk standpunt bekeken mogelijk zijn geweest, dat de heer van Dishoeck zijn liefhebberij had gezocht in dure auto's of zelfs, wat meer in zijn lijn ligt, luxueuze orchideeën- en cactussen-kassen. Hij zou die liefhebberij zeer waarschijnlijk hebben kunnen bevredigen. Maar voor de minnaars van de letterkunde zou dit beteekend hebben: verstoken zijn gebleven van veel schoons dat wij nu bezitten. Zij mogen er dus den heer van Dishoeck wel zeer dankbaar om zijn, en ik reken het mij tot een bijzonder voorrecht in Den Gulden Winckel met zooveel woorden die erkentelijkheid te mogen uiten.
Nog een enkel woord over een bijzondere verdienste van den heer van Dishoeck, die door enkele voorloopige historieschrijvers over het hoofd is gezien. C.A.J. van Dishoeck is een van de eersten geweest, die het gewone, goedkoope, boek in een aantrekkelijken vorm heeft uitgegeven. Zijn boeken zijn zonder pretentie verzorgd en zien er voor het meerendeel smakelijk uit. Ik wil daarmee niet zeggen, dat er op het uiterlijk van enkele boeken niet wat af te dingen valt (de heer van Dishoeck is in de eerste plaats uitgever, en niet boekverzorger); maar zijn verdienste op dit terrein ligt in den invloed, dien het uiterlijk zijner vooroorlogsche boeken op andere uitgaven van dien tijd heeft uitgeoefend. Van Dishoeck was dan ook een der organisatoren van de Nederlandsche afdeeling op de Bugra te Leipzig in 1914. Wellicht had men na die mooie periode een gestadiger vooruitgang in het uiterlijk van zijn boeken verwacht. Misschien te vroeg heeft van Dishoeck te veel vastgehouden aan een bepaald ‘type’ van boek. In elk geval heeft dit het voordeel dat men dadelijk, op een afstand, zijn uitgaven herkent. Maar zonder schade, integendeel tot meerdere glorie van het fonds kunnen de boeken, zonder dat ze duurder worden, er nog beter uit gaan zien. Ziedaar een punt, waarop de jonge collega den jubilaris meent te mogen wijzen.
En nu maar weer verder tot glorie der Nederlandsche Letterkunde. Proficiat. Nog vele jaren!
A.A.M. STOLS
Brussel.