Almanakken
DAT het in onze moderne wereld een noodzakelijkheid is een ontzagwekkend groot aantal goede boeken ongelezen te laten, is een waarheid, die niet behoeft te worden geaccentueerd. Niemand onzer is het gevoel van machteloosheid, dat den literairen explorateur zoo vaak op zijn tochten overvalt, geheel onbekend. Uit de ongelooflijk groote hoeveelheid slechte lectuur, die telken jare wordt geproduceerd - hooibergen en hooibergen - moet hij de spelden visschen. Deze spelden nu zijn vaak minder zeldzaam dan men vermoedt: zoo wordt bijvoorbeeld in het moderne Frankrijk naar onze meening procentueel zooveel goeds geproduceerd, dat het den critici in het algemeen onmogelijk is op ieder boek een juist licht te doen vallen. Wij zijn er ons van bewust, dat door den genoemden toestand van zaken onwillekeurig, zonder eenig boos opzet, veel onrechtvaardigheden worden begaan. Des te meer verwonderlijk is het daarom, dat in Frankrijk, waar de literaire productie in quantitatieven zin zeer sterk ontwikkeld is, de uitgevers tot het publiceeren van almanakken nog niet hun toevlucht hebben genomen. Want welke methode is beter om de aandacht voor de ‘auteurs de la maison’ te vragen, dan de in Duitschland door enkele vooraanstaande uitgevers gevolgde wijze van bescheiden aankondiging. Welke is die methode? Deze: in een elegant, veelal geïllustreerd, in alle opzichten keurig verzorgd boekdeeltje, dat meestal in het laatste kwartaal van het loopende jaar verschijnt, wordt een keur van bladzijden gegeven uit de voornaamste bij den uitgever in de volgende maanden en speciaal in het nieuwe jaar te verschijnen boeken. Zoo kunnen wij dus vóórproeven van de vele gerechten, die ons in de toekomst zullen worden voorgezet. Voorloopig wandelt men nu genoegelijk om een wèl opgemaakte tafel met vele, telkens anders gevulde kleine schotels, die in hun gevariëerde bontheid het oog aangenaam bekoren. Daar zijn sardijntjes, daar tonijn, hier ligt het gebraden hart van een haas in een sausje van gele boter, hier glinsteren tomaten, daar staan keurig met mayonnaise en peterselie opgemaakte broodjes.
‘De schrijver dwaalt onnoodig af in culinaire richting’ zal een sober lezer ons verwijten. En een ander deskundige zal opmerken: ‘Goed, laat uwe vergelijking juist zijn; gij hebt in zekeren zin gelijk, wanneer gij de geestelijke substantie, die door de Duitsche Almanakken geboden wordt, vergelijkt bij een Zweedsche hors d'oeuvre-tafel of desnoods bij de toonbanken van Aschinger. Maar zóó wordt de oppervlakkigheid in de hand gewerkt. Daar ligt het leven aan stukken; hier een segment, daar een scherf, ginds het derde deel van een cylinder ... Er zal door velen nooit worden geconstrueerd; met de stukken zal men zich maar al te vaak tevreden stellen. Men leest hier en daar een aardig stukje en springt zoo van den hak op den tak.’ Kom, laten wij dit toegeven - maar is het een bezwaar? Niet altijd. Niet te ontkennen is immers, dat de uitgeversalmanak voor velen de aanleiding is tot een lateren koop. En ‘van den hak op den tak’? Zeer zeker is dit springen voor sommige geesten een be-
zwaar, maar voor ons schuilt hierin juist de groote bekoring. Een bonte kaleidoscoop draait gedurig voor de oogen, bonte confetti dwarrelt neer; door alle domeinen van het leven gaat gij reizen. Met Valeriu Marcu, den biograaf van Lenin, beleeft gij den ondergang van het Tsarenrijk, met Clara Sheridan woont gij een dispuut met Mussolini bij. Openlijk wordt door hem daar de leer van het geweld gepredikt. Dan treedt gij ineens met Waliszewski het boudoir der groote Katherina, Ruslands zinnelijke keizerin, binnen, en naast haar gezeten ziet men haar Potemkins liefdesbrieven van commentaar voorzien. Even later wandelen wij met den sympathieken particulier Charlie Chaplin onbemerkt door Londen over Kensington Road en door andere, nauw aan zijn kinderjaren verwante straten. Daar wordt onze in overpeinzing verzonken reisgezel herkend door het dienstmeisje van het goedkoope pension waarin hij vroeger leefde. En ineens herleeft het geheele verleden ...
Dit alles nu kunt gij medebeleven, wanneer gij u voor de geringe som van M. 1,50 den Almanak 1929 van den List Verlag aanschaft. Hij is één der beste almanakken van dit jaar.
Een niet minder goeden indruk maakt de bescheidener uitgevoerde Insel-Almanach 1929, uitgegeven door den ons allen welbekenden Insel Verlag. Gij opent dit kleine boek en terstond staat gij in een andere wereld: met Ulrich von Lichtenstein neemt gij deel aan een tournooi; de lansen kraken, de helmen splijten. ‘Die leuchtenden Farben der Rüstungen wetteiferten mit der Sonne.’ Even later leert gij plots den ‘Schattenkönig’, Lodewijk XVII, kind van den onthoofden koning van Frankrijk, horlogemaker en pretendent op den titel, die hem volgens geboorte toekomt, kennen. Een geheimzinnig waas is tot nu over dezen koningszoon blijven zweven. Op geheimzinnige wijze werd hij te Delft vermoord. Hans Roger Madol heeft getracht den sluier een weinig te lichten. Maar stil. Nu wordt gij door Franz Spunda in vogelvlucht gebracht naar den berg Athos in Griekenland. In den hof van het klooster Zographos wandelt gij onder de cypressen en zijt werkelijk ‘im Lande der Asketen’. Maar de wandeling duurt niet lang, want reeds vraagt Erich Penzoldt uw aandacht voor ‘Chattertons seltsame Geburt und Kindheit’. Over zijn kindsheid kunnen wij nog niet oordeelen, maar dat zijn geboorte zonderling was is zeker. Het doodgeboren kind Thomas Chatterton moest door een doodgraver op hardhandige manier worden ‘opgewekt’. ‘Der Totengräber nahm sich, wie immer lautlos lächelnd, sachkundig des kleinen Thomas an, indem er ihn, zum Entsetzen der Alten, an beiden Beinen fasste und, des Platzes wegen ins Freie tretend, gleich einer Keule kreisend um sein Haupt schwang, ihn also erst zum Leben zu erwecken ...’
Qua inhoud belangwekkender dan de Insel-Almanak van 1929 is echter zonder twijfel het jaarboek 1929 van den Zsolnay Verlag, die zich in weinige jaren tot één der belangrijkste uitgeversmaatschappijen heeft ontwikkeld. Het genoemde jaarboek bevat niet slechts fragmenten uit te verschijnen boeken, maar ook zeer belangrijke origineele, uitsluitend voor de genoemde publicatie bestemde bijdragen. Zoo vinden wij in het eerste deel o.a. gedichten van Franz Werfel en Max Brods geheimzinnig mummieverhaal: ‘De dood is een voorbijgaande toestand van zwakte’. Het tweede deel van het jaarboek bevat een fragment uit Roger Martin du Gards ‘Les Thibaults’, welk belangrijk werk door den Zsolnay Verlag in Duitsche vertaling wordt uitgegeven. Egmont Colerus beschrijft een ‘idyllische’ liefde te Parijs, Theodore Dreiser toont ons een Amerikaanschen Titaan, Robert Hitchens geeft een hoofdstukje uit ‘Bacchante en Non’ ten beste. Dit zijn slechts enkele grepen uit een buitengewoon rijken inhoud. Tenslotte komen wij dan bij het Jahrbuch 1929 van den Neuen Deutschen Verlag, zeer sterk sowjetisch georiënteerd. Wanneer wij de eerste bladzijden opslaan, aanschouwen wij daar een portret van den jongen Rus Konstantin Fedin, van wiens zooeven verschenen werk ‘Die Brüder’ een slecht gekozen, want onbegrijpelijk fragment, in dit jaarboek is gepubliceerd. Gelukkig zijn er ook andere, meer geslaagde fragmenten. Zoo bijvoorbeeld de publicatie van een gedeelte van het reisjournaal van de ‘Krassin’ en een stuk van Albert Londres over de spannende ontvluchtingspoging van den banneling Dieudonné. Buitengewoon interessant is het gepubliceerde fragment over de kinderprostitutie uit Otto Ruehle's ‘Kultur und Sittengeschichte des Proletariats’. ‘Der sexuelle Konsum von Weiberfleisch ist ein Massenkonsum, der fortgesetzt Zufuhr und Nachschub verlangt. Da erfasst die Rekrutierung der Prostitutionsheere ganze Scharen junger, unerfahrener, halbreifer, ahnungsloser Menschen’. Buitengewoon interessant is ook, hetgeen de Mexicaansche arbeiders- en boerenschilder Diego Rivera over zijn jeugd vertelt. ‘Das Bedürfnis zu wissen wie Menschen und Tiere sich bewegen, hat mich zwischen meinem dritten und fünften Jahre gequält. Die ungenügenden Erklärungen, die mir meine Mutter bei der Geburt meiner Schwester Marie gab, veranlassten mich den Bauch einer lebenden, prächtigen Maus zu öffnen. Meine Mutter überraschte mich bei dieser Arbeit und erlitt eine Nervenkrise.’
Hierbij willen wij het laten; naar wij hopen is het
ons gelukt den lezer eenig idee van den rijken disch, ons door de Duitsche Almanakken van 1929 bereid, te geven.
J.F. OTTEN
November 1928.