Gedenkschriften van een Paria
Een Gesprek met Harry Domela
door Nico Rost

1.

HET boek van Harry Domela is in de eerste plaats een document van sociale waarde. Het is een sympathiek boek, geschreven door een uiterst sympathiek auteur. Toen Domela gearresteerd werd heeft hij het halve jaar dat hij in voorarrest gehouden werd benut om zijn boek ‘der falsche Prinz’, dat thans in Hollandsche vertaling verschijnt onder den titel ‘van Paria tot Prins van Pruisen’ (een titel die beter den inhoud van het boek weergeeft) te schrijven. Hij vertelt hier niet alleen over hetgeen hij beleefde als ‘Wilhelm, Prinz von Preuszen’, doch bericht ons tevens over zijn zwaar bestaan als soldaat en boerenarbeider, over zijn zwerftochten als vagebond en zijn verblijf in de gevangenis. Hij beschrijft niet alleen de leegheid van den adel in Potsdam en zoovele andere steden, doch schildert ons ook de ellende der dakloozen te Berlijn, den honger van de zwervers te Hamburg, het ellendige bestaan van een boerenknecht in Oost-Pruisen.

Harry Domela is in Kurland geboren en heeft zijn jeugd in Bauske doorgebracht. Deze jeugd was niet gelukkig. Hij komt in een tehuis voor kinderen in Riga terecht en is reeds op veertienjarigen leeftijd soldaat. De politie brengt hem spoedig over de grens, omdat hij tegen de Letten in het belang van den Baltischen adel gevochten (?) had. Men leze wat Domela over deze episode - over zijn diensttijd bij de Landweer mededeelt: ‘Wenn wir keine Feinde gehabt hätten, hätten wir uns welche erfunden.’ Domela's vrienden wisten meestal niet waarom ze vochten, tegen wie en in wiens belang. Ze vochten echter graag, daarvoor waren ze toch soldaat geworden. Men had weinig te doen, behoefde zich niet uit te sloven, had goed te eten en kon veel doen wat men als burger niet doen kon.

Wanneer Domela den militairen dienst verlaten heeft, tracht hij overal werk te zoeken. Nergens vindt hij dit echter. Dit hoofdstuk is zóó overtuigend en eerlijk geschreven, dat we terstond van de waarheid van dit alles overtuigd zijn. We hebben trouwens niet de minste reden hieraan te twijfelen. Overtuigend ook de toon dien de politie terstond tegen hem aanslaat zoodra ze bemerkt, dat hij zonder middelen van bestaan is, overtuigend het hulpelooze karakter der philantropische inrichtingen, die immers overal slechts lapmiddelen zijn. Domela tracht dan als boerenknecht in zijn onderhoud te voorzien. Ook deze episode is belangrijk, eigenlijk een der belangrijkste uit het geheele werk. Nimmer heb ik geweten hoe slecht boerenknechts behandeld worden, hoe weinig verantwoordelijkheidsgevoel deze Oost-Pruisische heereboeren bezitten, hoe slecht zij hun personeel voeden en wat voor slechte slaapplaatsen ze hun durven aan te bieden. En dan verwondert men zich in Duitschland dat de vele werkeloozen uit de groote steden niet als boerenknecht naar het platteland willen komen, dan verwondert men zich ‘wenn die Arbeiter nicht aufs Land gehen wollen, die Schweine!’

2.

Wanneer de winter komt en op het land heelemaal niets meer te verdienen is, trekt Domela naar Berlijn. Ook hier vindt hij nergens werk. Hij wordt een van de duizenden die zonder onderdak in Berlijn rondzwerven, overdag in parken zitten, 's nachts eenige uren slapen in de wachtkamers van een der stations, tot ook deze gesloten worden, vaak de politie komt en hen arresteert. Wat weten de meesten onzer van zulk een bestaan? Hier leert Domela Wolf kennen, een paria als hij, in wiens gezelschap hij nu nachten lang rondzwerft. Men leze de karakteristiek van het Leger des Heils, zijn wederwaardigheden in het Tehuis voor Dakloozen, de behandeling van al deze menschen door de politie. Maandenlang lijdt Domela honger en gebrek, tot plotseling zijn ‘goede manieren’ hem verder helpen. Men leze dit alles in dit boek na; hoe bij het noemen van een ‘adellijken’ naam hem plotseling alle deuren geopend worden, deuren die voor Harry

[p. 142]

Domela nimmer zouden zijn geopend. Terstond gevoelt hij zich in deze rol thuis. Hij is immers een Balt en heeft als zoodanig van huis uit iets aristocratisch over zich. Hij heeft tevens goede oogen en goede ooren, bemerkt terstond de zwakke plekken van degenen die hij om den tuin tracht te leiden en profiteert er van. Later, in zijn boek, zal hij ons van dit alles een nauwkeurig, gedetailleerd verslag geven: over het asyl voor dakloozen evengoed als over de studentensocieteit der Saxo-Borussen, over de cel zijner gevangenis evengoed als over de villa's der officieren van de Rijksweer. Uitvoerig en belangwekkend vooral is de schildering van zijn bezoek bij de Saxo-Borussen.

3.

Harry Domela heeft als ‘Prins Wilhelm von Preussen’ een tijdlang te midden der Saxo-Borussen verkeerd. Men heeft van dit studentencorps gehoord: het beroemde Duitsche studentencorps, waarin slechts de hooge adel, de meest feodale elementen dus, worden opgenomen. Wij dienen Harry Domela dankbaar te zijn voor de beschrijving, die hij ons van deze elementen gaf.

Deze beschrijving moèt met de waarheid overeenkomen. Zelfs een auteur als Heinrich Mann, die ‘der Untertan’ schreef, zou dit alles niet kunnen fantaseeren. Toen Heinrich Mann zijn beroemd boek geschreven had, hoorde men in Duitschland steeds van conservatieve zijde verkondigen: ‘Heinrich Mann heeft schromelijk overdreven, deze toestanden zijn heel anders. Mann schreef een parodie - zóó erg is dit alles niet.’ Neen, inderdaad, zóó erg was het niet. Het is honderdmaal erger. Domela heeft het ons getoond.

Het is onmogelijk de bijzonderheden, die Domela aangaande deze ‘studenten’ mededeelt, te verzinnen. Harry Domela is geen Sinclair Lewis - geen auteur van groote gaven. Dit alles moèt dus waar zijn. Men leze bij hem de wijze, waarop deze heeren met elkander drinken, hun tafelmanieren en het niveau van hunne gesprekken. Men verwondert zich over het gebrek aan humor en dezen overvloed van tactlooze laagheden, over het gemis aan esprit en een teveel aan grofheid.

Wanneer we er dan aan denken, dat uit dit ‘studentencorps’ - uit dit zoodje ordinaire zatlappen en laag-bijde-grondsche feodale bierdrinkers de leiders der Duitsche republiek gerecruteerd worden - dan houdt men werkelijk zijn hart vast.

Ik denk ook nog aan de gewoonte dezer heeren, om wanneer ze te veel gedronken hebben dit vocht in een bepaald daarvoor ingerichte kamer door middel van twee in den mond gestoken vingers te verwijderen, denk tevens aan de beschrijving van dit lokaal, waar tientallen studenten elken nacht hun te veel aan bier kwijt trachten te raken en waar een door studenten uit het Slotpark gestolen plank hing met het opschrift: ‘Hier hat Goethe mit Vorliebe, sinnend und dichtend, in den Herbsttagen des Jahres 1814-1815 geweilt.’

Geen Heinrich Mann of Sinclair Lewis kan zóó iets verzinnen.

Theobald Tiger (een pseudoniem van Duitschlands besten journalist Kurt Tucholsky) heeft deze ‘heeren’, nadat hij Domela's boek gelezen had, beschreven:

 
‘Mochten Sie Saxo-Borusse sein?
 
 
 
Domela hat sie genau beschrieben:

illustratie
Ik wist geen uitweg meer ...
(Foto uit de film ‘Der Falsche Prinz’ samengesteld door Lothar Stark)


 
was sie auf ihrer Kneipe trieben -
 
(Rülps)
 
wie sie fechten, fressen und saufen,
 
sich niemals ein Kollegheft kaufen -
 
jeder ein hochfeudales Schwein ...
 
Ein feiner Verein.
 
 
 
Möchten Sie Saxo-Borusse sein?
 
 
 
Ramsch - Manieren: frech oder beflissen -
 
‘Werde zu Hause zu rühmen wissen!’
 
(Rülps)
 
Füchsegetriez und Chargenspiel;
 
Ideal: der uralte Leutnantsstil -
 
Kein Bürjerlicher kommt hier zu uns rein -’
 
Ein feiner Verein.
 
 
 
Möchten Sie Saxo-Borusse sein?
 
 
 
Das ist gar nicht übel. Im Westen und Osten
 
gehören ihnen alle Botschafterposten -
 
Sie beherrschen Deutschland - Sie sind dran.
 
Sie intriguieren, Mann für Mann.
 
In Peking, in Rio und in Madrid,
 
immer laüft ein Korpsband mit.
 
Und mit diesem Korpsband zieht die Blase
 
ein ganzes Volk an seiner Nase
 
Wir fressens aus. Sie brockens uns ein.
 
Wer möchte da nicht Saxo-Borusse sein -!

4.

Wie Duitschland kent, meent vaak ongeveer een idee te hebben van de adellijke kringen waarin Domela als ‘Wilhelm Prins von Preussen’ verkeerde. Men heeft meestal een voorstelling van deze soort lieden - deze hofclique, die men overdreven meent. Wanneer men het boek van Harry Domela gelezen heeft, weet men, dat deze voorstelling ontoereikend was en de werkelijkheid de stoutste verwachtingen overtreft. Dat men zóó kruiperig zijn kan, zóó vleien kan heb ik voor onmogelijk gehouden. Wat schreef Domela: ‘Jeder, über den ich meinen Blick dahingleiten liesz, nahm sofort die Zigarre aus dem Munde oder die Hand aus

[p. 143]



illustratie
Nog eens aan een goed gedekte tafel te zitten...
(Foto uit de film ‘Der Falsche Prinz’ samengesteld door Lothar Stark)


der Hosentasche.’ Zóó gaat het dus in de ‘hoogere’ Duitsche kringen toe.

Harry Domela was een ‘onechte’ Prins. Bracht echter een ‘echte’ Prins hun een bezoek, dan zouden al deze menschen, al deze beambten en hoteldirecteuren, al deze fabrikanten en officieren zich evenzoo gedragen. De stationchef van het Anhalter Bahnhof te Berlijn zou wederom terstond telegrafeeren of de portefeuille van Zijne Koninklijke Hoogheid gevonden was, de officieren zouden weer onmiddellijk Zijne bevelen ten uitvoer brengen. Terstond zouden al deze beambten - (die momenteel toch beambten in dienst van een Republiek zijn) - voor een Prins kruipen en buigen.

Wanneer we uit dit boek iets kunnen leeren, dan vooral dit: - bij de Duitsche beambten is de laatste jaren alles bij het oude gebleven. De Duitsche Revolutie van 1918 was geen Revolutie; de zadelmaker Fritze Ebert een laffe sociaal-democraat, enkel en alleen er op bedacht een werkelijke Revolutie tegen te houden en zich zelf in het zadel te helpen.

5.

Was Harry Domela een bedrieger? In ieder geval was hij een sympathieke jonge man met een groote dosis humor, iemand die nimmer van plan was groote sommen te verdienen en dan ook zeer weinig verdiend heeft, anders zou hij werkelijk niet, ten einde raad, getracht hebben zich te laten aanwerven bij het Vreemdelingenlegioen.

Merkwaardig als men er aan denkt hoe dit alles mogelijk was. Zou iets dergelijks elders ook mogelijk zijn? Wanneer nu eens in Holland een Spanjaard zich voor Unamuno uitgaf of een Italiaan voor Pirandello? We zouden zeker niet kruiperig zijn, hem enkel met een gevoel van eerbied ontvangen. Wanneer we dan een uur met hem gesproken hadden, zouden we toch bemerken, dat deze man niet Unamuno was - niet Pirandello. We zouden het bemerken aan zijn ontwikkeling - zijn kennis, we zouden hem vragen een artikel te schrijven of een lezing te houden en het bedrog zou terstond uitkomen. Hetgeen ons bij dezen Duitschen adel - bij deze bakkers uit Weimar en hofdames, deze houtvesters en officieren - het meest ergert, is hun kruiperigheid, hun kritieklooze kruiperigheid - hun respect voor titels (niet voor persoonlijke verdienste). Zou dit alles in Frankrijk eveneens mogelijk zijn? Natuurlijk, doch anders - sympathieker - geestiger. Ik kan me voorstellen, dat een dergelijk bedrog in het milieu der Fransche royalisten plaats vindt; dat men een anderen Domela diners zou aanbieden, groote sommen geld zou leenen, dat tientallen vrouwen hem hun liefde schonken desnoods. Eén ding zou men echter niet kunnen berichten: dat de Franschen dezen anderen Domela zóó walgelijk gevleid en geflikflooid hadden als dit in Duitschland het geval is geweest.

6.

Ik heb Harry Domela enkele keeren persoonlijk ontmoet: een bleeke, tengere jonge man, die werkelijk een groote gelijkenis met den zoon van den Duitschen ‘kroonprins’ vertoonde. Hij was juist uit Hamburg, waar hij een paar weken geweest was, terug, doch wilde slechts een paar dagen in Berlijn blijven, daarna weer naar Hamburg gaan, om er misschien te blijven. Wanneer wederzijdsche kennissen me aan Domela voorstellen, klapt hij met zijn hakken als een Pruisische jonker. Hij doet dit herhaaldelijk - bij elke gelegenheid. Hij klapt met zijn hakken wanneer ik vertel, dat de Hollandsche vertaling van zijn werk spoedig bij de Hollandia-drukkerij te Baarn verschijnt, wanneer ik hem verzeker, dat in Holland groote belangstelling voor zijn boek bestaat. Hij klapt zelfs met zijn hakken wanneer ik hem vertel, dat een der redacteurs van Den Gulden Winckel, waarin ik over hem schrijven wil, Jan Greshoff heet. Harry Domela is dus een respectvolle jonge man.

Hij is een en al buiging - een en al eerbied. Gelukkig raakt hij binnen korten tijd wat meer op streek. Het slaan met zijn hakken blijft echter: dit behoort tot zijn wezen, even goed als zijn bleeke vrouwelijke trekken.

Domela wil naar Hamburg terug. De ruigheid en eerlijkheid van deze havenstad bevallen hem beter dan Berlijn, waar hij nog steeds de aandacht trekt, waar men zich nog steeds meer met hem bemoeit dan hem lief is. ‘Ik ben met een nieuw boek bezig - een boek over Wolf, een van de weinige vrienden, die ik bezat, die me in mijn allerergste tijden niet in den steek liet en waar ik zooveel mee beleefde. Ik heb honger en ellende met hem geleden, we hebben samen in het asyl voor dakloozen geslapen, zijn dagen en nachtenlang in elkaars gezelschap geweest. Dit boek is natuurlijk een gevaarlijke onderneming voor me. Of dit boek heeft succes en ik ben werkelijk een letterkundige, òf het wordt slecht en men interesseert zich niet meer voor me. Ik ben mij het riskante van deze onderneming bewust. In ieder geval komt hierdoor tot stand wat ik zoo graag wilde: een boek dat een blijvende herinnering bevat aan den vriend die zijn laatste stuk brood met me deelde. Wie niet in dezen toestand verkeerd heeft, kan moeilijk begrijpen wat dat beteekent.’

Domela is moe van zijn succes - van zijn optreden in bioscopen en op het tooneel: ‘Ich bin wieder in Hamburg gewesen, überall wo ich damals mit leerem Magen und sehnsüchtigen Wünschen vorbeigehen müszte, ich habe dieselben Gestalten wieder getroffen, ärmlich, mit müden Blicken und zerlumpter Kleidung. Ich bin mir klar darüber: wenn mein Buch mich nicht

[p. 144]

so populär gemacht hätte, dann hätte man mich schon längst vergessen. Ich weisz heute noch nicht, was aus mir werden soll und was aus mir wird. Jene Hamburger Patrizier die ich so scharf geiszelte sind mir sicherlich nicht wohlgesinnt. Ich lege auch keinen Wert darauf. Ich will nichts von ihnen.’

Domela zou gaarne tot rust komen. Hij weet dat het verkeerd voor hem is geen geregeld leven te leiden, onder de nog steeds voortdurende aandacht van het groote publiek te vallen. Hij is moe van al deze gevechten met bioscoopdirecteuren, die zijn naam en wederwaardigheden misbruiken, bitter gestemd ook tegen zijn advocaat, die Domela, toen hij in voorarrest zat, verplichtte hem de helft van het honorarium, dat hij voor zijn boek zou krijgen, af te staan.

Wanneer ik van Domela afscheid neem, lees ik den titel van een boek, dat naast hem ligt: Maxim Gorki, ‘das Werk des Artamonows’. Het is teekenend voor Domela, dat hij dit boek leest. Zoolang hij zich nog moeite geeft Gorki te lezen, zal hij zich innerlijk nog wel staande kunnen houden, denken aan zijn plannen om nog andere werken te schrijven, waartoe hij, daar hij de sociale ellende doorleefde in al hare tragiek en de leegheid der ‘betere’ kringen aan den lijve voelde, toch zeker het materiaal bezit.

7.

‘Uebrig bleibt’ - schrijft Albert Ehrenstein aan het slot van zijn inleiding tot de geschiedenis van een anderen Hochstapler ‘Freiherr von und zu Egloffstein’ - een uitspraak die ik hier, waar van Harry Domela sprake was, zou willen citeeren: - ‘übrig bleibt, satt und geniesserich, der Bürger, für den all dies geschieht, aufdasz er es bequem lesen kann - die Arbeit und Plage des Verbrechers und die Plage und Arbeit des Schreibenden.’

 

Berlijn.