[p. 97]

Ibsen herdacht
door J. de Vries

Leven is - vechten met trollen
die wonen in 's harten gewelf.
Dichten - dat is te houden
oordeelsdag over zichzelf.

HET is goed, groote dooden te herdenken. Wij voelen onze schuld van dankbaarheid op zulke oogenblikken te levendiger tegenover het voorgeslacht, dat het beste gaf en ons tot een erfdeel naliet. Dankbaarheid aan den grooten kunstenaar vooral, wiens worsteling met de groote problemen van het menschenleven ons tot een voorbeeld is, waaruit wij onzen eigen tijd kunnen begrijpen en aanvaarden.

De eeuwen wisselen, maatschappelijke vormen en instellingen zakken ineen, staten en stelsels verdwijnen, de mensch blijft eeuwig onveranderlijk, speelbal van zijn lusten en begeerten, van zijn hoofd en zijn hart, waar de booze kobolden van gedachte en gevoel zijn rust belagen. Het algemeen menschelijke in den kunstenaar zal het langst tot de menschheid blijven spreken; hoe ijler het tijdelijk gewaad, hoe duurzamer de kunst. Dat is wellicht het groote geheim der nooit verouderende klassieke kunst, dat zij de tragedie van het menschenhart zoo uitsluitend tot haar hoofdthema heeft gemaakt.

De moderne tijden hebben de kunst in dienst gesteld van de groote maatschappelijke problemen; het schouwtooneel werd tot de wereld in het klein. De taak van den kunstenaar werd er te zwaarder om. Meegesleept in de wieling der hartstochtelijk verdedigde en aangevallen theorieën, kleefde er zooveel tijdelijks aan zijn kunst, dat zij, na weinige geslachten reeds, in het niet der vergetelheid wegzonk. Men moest waarlijk groot zijn, om toch daarboven uit zich te verheffen tot een scheppen van kunst, die blijvende waarde had. Zoo was Ibsen. De mensch en de kunstenaar hebben het gewonnen van den fellen strijder voor sociale problemen. Wie zijn drama's gelezen heeft, draagt voor zijn verdere gansche leven in zijn ziel onvergetelijke gestalten mee: Brand, Peer Gynt, Solness, Rudbeck; en, hoogste lof voor dezen dichter, hij kan in donkere oogenblikken denken aan fonkelende bronnen van licht, die Ibsen ontstoken heeft: Solveig in het berghutje als een boodschap van oneindig erbarmen; de handdruk van Gunhild en Ella als symbool van milde verzoening.

Kan een kunstenaar meer geven? Beter stellig niet. De barsche, gepantserde drama's van Ibsen zouden latere geslachten nauwelijks meer bekoren, wanneer de daarin ten tooneele gevoerde problemen reeds lang onherroepelijk tot het verleden behooren en de technische qualiteiten als een overwonnen standpunt der dramatische ontwikkeling zullen worden beschouwd, indien niet te luid het arme, gemartelde menschenhart zijn nood in deze stukken klaagde. Er zal een tijd komen, dat men figuren als Bernick, Lövborg Stockmann niet meer begrijpen kan, maar Brand en Peer Gynt hebben een boodschap te zeggen, ook voor hen, die lang na ons zullen leven.

Honderd jaren na de geboorte van een gevierd dichter, dat is nog geen verleden. Wij hebben een kunstenaar gevierd, die een der onzen was;

[p. 98]



illustratie
Ibsen aan zijn venster in het ‘Grand Hotel’
Naar een teekening van Gustav Laerun


misschien wel een der ouderen, maar toch nog van ons. Wij behoeven ons dus niet te verbazen, dat zijn licht nog niet was gedoofd. Niet wij zullen het zijn, die hem kanoniseeren. Maar wij staan reeds ver genoeg van hem af, om te zien, wat zal blijven leven en wat reeds nu historisch is geworden. Zijn maatschappelijke drama's beteekenen een belangrijke faze in de ontwikkeling van de moderne tooneelkunst; zij zullen toch het snelste verouderen.



illustratie
Mevrouw SUZANNA IBSEN

Zijn symbolische drama's zijn typisch Ibsen; zij zijn geschreven in den tijd van zijn volle rijpheid; toch is het misschien te dialectische kunst om ook tot het hart van latere geslachten te spreken. Maar zijn beide groote jeugdwerken, met zijn hartebloed geschreven, stijgen steeds hooger boven dat rijke levenswerk uit, Brand de ijzeren wil, Peer de man zonder kern - menschen zooals er altijd waren en altijd zullen zijn. En daarom ook zal het leed van Agnes en de ontferming van Solveig steeds weerklank wekken in het menschelijk gevoel.

Ibsen was tooneelvernieuwer en een apostel van maatschappelijke ideeën; hij was een meester in de compositie, den dialoog en de karakterteekening; maar dit alles is vergankelijk. Wat nieuw was, wordt oud; wat eens volmaakt scheen, wordt toch voorbijgestreefd. Alleen van blijvende waarde zijn de woorden, die de dichter ons toefluistert als troost en bemoediging in het leven; woorden geweld uit het hart en gesproken tot het hart. Zulke woorden heeft Ibsen gesproken, op verschillende plaatsen en daarvoor zal men hem dankbaar zijn. Een dichter, die de scene van Aase's dood heeft geschonken, wordt niet vergeten.

Wij menschen, aan het tijdelijke gebonden, hebben een honger naar eeuwigheid. Wij willen onzen tijd, belichaamd in zijn groote mannen en geweldige scheppingen, zoo gaarne doen voortleven tot aan het einde der tijden. En dien wij eeren, zetten wij op hooge postamenten, opdat zij van verre zichtbaar zullen zijn. IJdelheid, antwoordt ons de Prediker. En inderdaad, roem en eer, zij zijn als kaf in den wind. Maar woorden van diepe, waarachtige menschelijkheid, die blijven klinken van eeuw tot eeuw; zij ruischen op de lippen van alle geslachten en wekken in het hart van de nakomelingen de dankbaarheid, die onvergankelijk is.

Ik ben ervan overtuigd, dat Ibsen eens met deze dankbaarheid zal worden herdacht.