Necrologie

Jean de Gourmont †

Hoe hij schreef en hoe hij leefde

IN het huis van Jean de Gourmont waren de dagen traag als in een verlangzaamde film. De tijd had er een anderen zin, en in de beslotenheid van de muffe kamers met als voornaamste bekleeding boeken, boeken, boeken, kregen de dingen van geest en zinnen klànk. Want het is niet waar, dat de Fransche letteren het konflikt tusschen beide tot voornaamste voorwerp hebben en leven van den lust het op te lossen. Jean de Gourmont had het evenwicht tusschen de verlangens van beide bereikt. Met zijn broer, wijlen Rémy de Gourmont, had hij de passie voor het uitwisselen van ideeën gemeen, maar ook diens fauneske driften van heiden. Sinds diens dood is zijn leven overschaduwd gebleven. Niets mocht worden veranderd of verzet in het met boeken en enkele kostbare snuisterijen opgepropte vertrek, dat gene tot werkkamer gediend had. En zoo ver ging de vereering voor den doode, dat ze jaren na diens verscheiden ongemoeid bleef en als het ware nooit geopend werd.

Voor de levenshouding van den overgeblevene was dit teekenachtig en de omstandigheden sterkten in hem die neiging tot het koesteren van eerediensten van een leeke-benedictijn. Voor de bedrijvige menschen heette hij lui en er was wel niemand, die hem een overmaat aan ijver kon verwijten. Slechts enkele boeken en een handvol studies liet hij na. Maar Jean de Gourmont had de hooge verdienste, zijn gaven niet te overspannen en niet mee te schreeuwen op de markt, waar alles, echt en namaak, te koop is.

Een schreeuw, een vief gebaar, iets, wat ook, saillants was hem een gruwel. Zijn dagen sleten zich zelf in de donkere woning van de Rue des Saints Pères, waar ook Rémy woonde en eenige jaren geleden een gedenksteen werd onthuld. Zijn middelen stelden hem in staat een, zij het beperkt, onafhankelijk bestaan te leiden en zijn leven ging met lezen, lezen, lezen heen. Hij sprak met zachte stem, zijn woorden kwamen van ver, langzaam, bedachtzaam, dikwijls sprankelend, en ook zijn gebaren waren vermoeid als van wie zich in deze maatschappij niet meer thuis weet.

De maatschappij trouwens bestond eigenlijk niet voor hem, want het leven trok zich voor hem samen in die enkele nauwe vertrekken met de beloken boekenweelde

illustratie
JEAN DE GOURMONT †
(Foto door Frans de Geetere)


en de ook gedempte pracht van schaarsche kostbaarheden, een prent, een bibelot. Aan zijn overladen schrijftafel in de ruime donkere pij was hij op zijn best. Om te kunnen schrijven moest hij een plankje uittrekken, want boekentorens vulden geheel het blad, maar op die manier alleen was het zinnend schrijven hem mogelijk. Want ook dit schrijven was edelsmeedkunst. Zijn kleine fijne handen waren streelsch en zijn oogen donker van weemoed in berusting.

Hij schreef L'art d'aimer en La toison d'or en tevoren was Muses françaises van zijn hand verschenen. Zijn broer volgde hij op aan de Mercure de France, waar hij zoo mogelijk elke maand een rubriek van litteratuur verzorgde. Zijn boeken waren zachtgekleurde beschrijvingen van liefdeservaren. Liefde was voor hem volupté, waarvan het begrip het meest aan wulpschheid beantwoordt. Voor het overige is het karakter van die verhalen voor Nederlandsche lezers bezwaarlijk te omschrijven. Niet, dat ze brutaal waren in den gewonen zin of prikkelend en allerminst vulgair. Deze schrijver was een aristocraat naar geest en zinnen, wien het ernst was met zinsgenot zoowel als met de beschrijving ervan. Dit genot wist hij tot een beminnenskunst op te voeren en deze kunst spiegelde zich in die doffe, eentonige verhalen van veredeld genot, dat stellig niet dof was, maar eentonig moest schijnen, omdat het zich ten opzichte van elk nieuw avontuur alleen in schakeering onderscheidde.

Want dit genot droeg hij in zich zelf, zij het potentieel, en het behoefde slechts gewekt te worden. Het bevrijdde hem evenmin van zich zelf als hem de vrouw in dit opzicht als gelijke verscheen. In den grond was hij de gever, maar de vrouw scheen jegens hem het meest actief. Want eigenlijk vroeg hij niet anders dan genot voor en in zich zelf. De invloed, die daarvan op zijn wezen uitging, was toch voor ieder ander ontoegankelijk en zelfs had een vrouw met een zelfstandig

[p. 91]

innerlijk bestaan hem die zelfverrijking en -verdieping niet kunnen schenken.

De voosheid van dit nochtans harmonische leven is hiermee aangetoond. Hij zelf had zich bewust de mogelijkheden tot verdere ontplooiing afgesneden. In deze moedwillige beperking als in een broeikas aardde zijn fijne talent. In welke omgeving ook overgeplant, zou het die enkele bloemen, zwaar van geur, verstikkend voor velen, niet gedragen hebben. Ze waren het eenig bloeiende aan zijn vrijwillig kluizenaarsbestaan in het hart van Parijs. De jongeren kenden hem niet en erkenden hem allerminst, want niets nieuws heeft Jean de Gourmont gebracht. Het lustte hem alleen, zonder eenig opzet en als zoodanig in een waardigheid vol zelfbeheersching, die hem voor het overige geen inspanning kostte, het mingenot te verheerlijken in een taal, broeiend en helder tegelijk van equivalente loome lenigheid, fijn en sterk geleed en vol geheimen gloed. Hij ciseleerde ze en hóórde ze eer dan hij ze zàg. En dan wilde hij weten, of andere talen, in dit geval het Nederlandsch, diezelfde gevoeligheid bezitten voor het weergeven van deze gewaarwordingen.

In de laatste jaren van zijn leven was het hem beschoren een schilder-teekenaar-etser te ontmoeten, die op zijn wijze de fijnste uitloopers van de zinnelijkheid probeerde vast te houden, den Vlaming Frans de Geetere. Ze sloten vriendschap. De Geetere verluchtte werk van den schrijver en de schrijver prees in dat van de Geetere de lianenpracht van het lijnenspel, dat voor den oudere dikwijls te cru moest zijn.

Een schrijver van beteekenis met Jean de Gourmont gestorven? Men aarzelt de vraag bevestigend te beantwoorden. Wel een, die den moed en het karakter had, zich zelf te zijn.

 

H. VAN LOON

 

* * *

Odilon-Jean Périer †

DE dood van Odilon-Jean Périer is een zwaar verlies voor de letteren en voor zijn vrienden. Wij rekenden allen op hem, wij wachtten op hem met ongeduld; zoo hij tot dusver al niet op zich liet wachten, ik bedoel: zoo hij ons al eenige werken gaf van beteekenis, wij wisten dat de dichter van Le Citadin, van Le Promeneur, de schrijver van Le Passage des Anges, behoorde tot hen die zich altijd overtreffen en van wie men, ik zeg niet het beste hopen, maar het beste eischen mag.

Odilon-Jean Périer debuteerde in de poëzie met een lang gedicht in vrije verzen, Le Combat de la Neige et du Poète. In een tweeden bundel, La Vertu par le Chant, keerde hij tot het geregelde vers terug. In 1922 publiceerde hij in de uitgaven van ‘le Disque Vert’ Notre Mère la Ville, den eersten bundel waarin de dichter zichzelf ontdekt, nieuwsgierig en als dronken van eigen eenzaamheid in een heelal waarin hij zijn geestelijken wellust en zijn nerveuse gevoeligheid zou meedragen, zonder ooit vermoeid te raken, iederen dag een nieuwe reden ontdekkend om een leven te beminnen dat toch nimmer ophield zijn lichaam te kwellen. Hij wilde een reiziger zijn, hij had er de ziel van, en wie weet, den moed. Ik noemde hem een discipel van Barnabooth, wat hem niet mishaagde. Ziek als hij was, beperkte hij zich tot de innerlijke reis, en daar hij de wereld niet omvatten kon werd hij de hartstochtelijke minnaar van ‘zijn stad’. De stedeling gaf zich volkomen. Zijn laatste liefdedaad, Le Passage des Anges, is het volledigste getuigenis van deze weerhouden, of althans

illustratie
ODILON-JEAN PERIER †
(zelfportret)


beheerschte passie voor de kleine wereld waarvan hij zich den zanger voelde en die hij bezat zonder jaloerschheid, als een geliefde tot wie hij wist dat niemand anders zou weten te gaan. Want Odilon-Jean Périer had vertrouwen in zijn kunnen en in zijn persoonlijkheid.

Het was in ‘Signaux de France et de Belgique’, later in ‘le Disque Vert’ dat hij zich bekend maakte aan het Fransche publiek. Jaques Rivière merkte onmiddellijk dezen dichter op, met zijn vagen trots en zeldzame puurheid, en opende hem de deuren van de ‘Nouvelle Revue Francaise.’ Zijn werk is de volkomen uitdrukking van zijn karakter. Men kan het moeilijk klasseeren. Vriendschappelijk, soms teeder, houdt het zich toch op een afstand. Het neemt vanuit de hoogte waar en is tegelijkertijd het bewijs van een natuurlijke waardigheid en van een zelfgevoel dat zich eenvoudig te betoonen wist.

Odilon-Jean Périer had slechts vrienden. Wij hebben veel voor hem gevoeld. Wij voelen veel voor hem.

FRANZ HELLENS

 

* * *

Louis Sonolet †

Geboren te Bordeaux in 1875 is Louis Sonolet kort geleden gestorven. Schrijver van onmiskenbaar talent, wijdde hij zijn aandacht aan de meest uiteenloopende dingen. Literaire, geschiedkundige, koloniale studies, romans, tooneelstukken zagen van hem het licht. Met graaf Fleury schreef hij een boeiend boek over het tweede Keizerrijk; ‘l'Homme de Compagnie’ is de vrucht van zijn samenwerking met Curnonsky. Het Odeon voerde van hem op ‘l'Ame du Passé’ en ‘Entre le Lys et les Abeilles’; ‘les Linottes’ van Courteline bewerkte hij voor het tooneel.

[p. 92]

In 1914 nam hij als vrijwilliger dienst bij de koloniale infanterie. Zwaar gekwetst moest hem een been worden afgezet. Van toen af was zijn leven een martelgang van hospitaal naar hospitaal, tot hij aan de uitputting is bezweken.