Een nieuwe Stendhal-biografie

Paul Hazard - Vie de Stendhal. Paris, Gallimard, 1927.

DIT leven van Stendhal, geschreven als een roman, op een slordig-impressionnistische wijze, die niet voor een biografie past, is niet bijster belangwekkend en maakt in de in den regel zorgvuldige en samenhoorende Stendhal-literatuur geen al te schitterend figuur. Het is evenwel een goede gelegenheid om eens te schrijven over Stendhal en over de groeiende menigte Stendhal-geschriften, die langzamerhand het geheele leven en het geheele werk van Beyle zijn gaan bedekken.

Al is er nog zooveel over Stendhal geschreven, biografieën en samenvattende werken over hem zijn er niet veel. Als levensbeschrijving is het groote werk van Arthur Chuquet nog steeds het beste van allen. Chuquet, als geschiedschrijver van de oorlogen uit den tijd van Napoleon, was beter dan iemand erop voorbereid om in den chaos van fictieve opgaven omtrent reizen, voorvallen en personen, die een gedeelte van de werken van Beyle tot een vermoeiende, weinig loonende lectuur maken, den weg te vinden en de kernen van banale waarheid onder al deze schitterende verdichtingen terug te vinden. Chuquet was op de hoogte van de organisatie der legers van Napoleon en van de toestanden in de veroverde landen, waar Beyle een zoo groot deel van zijn jeugd doorbracht. Vele legenden, door Beyle en zijn vrienden verspreid, heeft hij tot hun ware proporties terug kunnen brengen. Zoo de veldslagen, waaraan Beyle zeide deelgenomen te hebben. Marengo, Jena, Wagram; waarvan hij echter nimmer het kruit geroken heeft, omdat hij die dagen elders moet geweest zijn; zijn heldendaden in bezet Duitschland, in Brunswijk, waar hij geheel alleen een oproer tot staan gebracht zou hebben...; waarbij hij echter niet veel meer dan een verdienstelijk toeschouwer blijkt te zijn geweest; zijn verhouding tot Napoleon, die hij op verschillende plaatsen verschillend heeft verhaald, maar die zich be-

[p. 248]



illustratie
De Fransche romancier Edmond Jaloux, die een tournee door ons land maakte, waarbij hij o.a. uitnemend sprak over Proust en zijn werk.

beperkt schijnt te hebben tot het uitbrengen van een mondeling rapport omtrent een onregelmatigheid bij het vervoer van levensmiddelen, welke Beyle als toeschouwer had bijgewoond.

Het werk van Chuquet verscheen in 1902, dus voordat de nieuwere vondsten omtrent Stendhal en de nieuwere uitgaven van zijn werken zoo volmaakt waren als ze thans zijn. Het kon van dit alles niet op de hoogte zijn. Maar Chuquet gaf aan Beyle's leven voor het eerst een vast kader.

Op 't punt van beschouwingen over Beyle's geschriften is het boek van Chuquet echter veel minder verdienstelijk. Chuquet begreep Beyle niet; hij was een geheel andere geest. Maar hij paraphraseerde al zijn werken zoogoed hij kon, in lange hoofdstukken; zoodat men den indruk krijgt, dat men alles nogeens leest, zonder dat iets er duidelijker of overzichtelijker door wordt.

Het tweede verdienstelijke boek over Stendhal is dat van Pierre Martino. Hier is echter het omgekeerde het geval van wat we bij Chuquet opmerken moesten: het werk wordt zeer voortreffelijk behandeld op een wijze die een inzicht geeft in de voornaamste moeilijkheden. Voor de beschrijving van het leven echter is Martino te beknopt; het wordt te vluchtig afgedaan.

Het derde Stendhal-boek, dat de moeite waard is, is in het Duitsch geschreven, door Arthur Schurig, en heet Das Leben eines Sonderlings. Arthur Schurig hield zich zijn leven lang met Stendhal bezig en vertaalde vele van diens werken, en niet de meest voor de hand liggende, op een voorbeeldige wijze voor den Insel-Verlag. In Das Leben eines Sonderlings zijn 500 bladzijden uit Stendhals autobiografische werken (Henri Brulard, Souvenirs d'Egotisme en Journal) vertaald en verbonden door 250 bladzijden biografie en biografische gegevens. Het bevat bovendien eenige door Schurig opgespoorde en vroeger onbekende passages uit dagboeken van Duitschers, die Stendhal gekend hebben (Friedrich von Strombeck en Ludwig Spach.) Het is met een bijna pedante behoefte aan nauwkeurigheid en volledigheid geschreven. Maar alle nieuwheden staan erin.

Dit zijn de drie voornaamste samenvattende werken over Stendhal. Wat er verder bestaat aan moderne biografieën is zonder veel belang: een klein boekje van Alphonse Séché, met een menigte portretten, dat Chuquet getrouw volgt; en dan nog de bekende Stendhal van Edouard Rod, een vluchtige schets, zonder relief, en trouwens te weinig omvangrijk om volledig te kunnen zijn.

Stendhal heeft zijn roem voornamelijk te danken aan zijn twee groote romans Le Rouge et le Noir en de Chartreuse de Parme, die beiden tot de toppen der romankunst behooren en, ook al om den invloed dien ze gehad hebben, een nieuw tijdperk voor den roman openden. Het eerste is een psychologisch meesterwerk, het eenige van al zijn werken, dat in Beyle zelf een gevoel van bevrediging heeft nagelaten. Het andere was de droom van heel zijn leven, de beschrijving van de streken, die hem het liefst waren en van menschen zooals hij ze zich graag droomde, zooals hij zelf had willen zijn. Maar lang niet al Beyles werken staan op dezelfde hoogte. Van al de anderen heeft alleen De l'Amour tegen de jaren stand gehouden en wordt alleen dit nog geregeld gelezen. Een deel van de anderen is niet goed meer leesbaar en zou geheel vergeten zijn, als het niet van Beyle was. Werken als Rome, Napels en Florence hebben voor ons geen omtrekken meer; zijn Histoire de la Peinture en Italie heeft nooit lezers gehad, en zijn allereerste werken, zijn biografiëen van Haydn en Mozart en zijn latere van Rossini, zijn in het eerste geval (Haydn) plagiaat, in het tweede (Mozart) vertaling en in het derde geval (Rossini) een verzameling van alle mogelijke muziekkritieken uit Italië, Duitschland en Frankrijk, welke iemand, die alleen als dilettant belang stelde in muziek en die geen enkel instrument bespeelde, in staat moesten stellen een overzicht te geven van de vijftig opera's van den maëstro. Dat men er steeds meer smaak in heeft gekregen deze ver van schitterende werken op te helderen en soms op geheel volmaakte wijze opnieuw uit te geven, komt, doordat men zich eerst op andere wijze voor Stendhal is gaan interesseeren. Omstreeks het jaar '90 is men begonnen Stendhal's litteraire nalatenschap, die in de bibliotheek van Grenoble werd bewaard, te onderzoeken en uit te geven. Casimir Stryienski, die als leeraar te Grenoble werkzaam was, heeft zich daaraan een onsterfelijkheid verdiend. Hij gaf uit: Henri Brulard, waarin Stendhal zijn jeugd, de eerste twintig jaren van zijn leven, beschreven heeft; daarna Souvenirs d'Egotisme, waarin men de herinneringen vindt aan zijn verblijf in Parijs, van 1821 af, toen hij het in Milaan niet meer uithouden kon, tot aan 1830, het jaar waarin hij tot consul werd benoemd en Le Rouge et le Noir publiceerde. Bovendien het Journal, dat Stendhal tot ongeveer 1815, den tijd toen hij zelf ging publiceeren, regelmatig bijhield. Daarbij kwamen nog romans en fragmenten. Stryienski echter gaf alleen uit wat hij zonder veel moeite ontcijferen kon en liet de moeilijke passages aan zijn navolgers over. Zijn uitgaven zijn lang niet volledig. Zijn Henri Brulard bevat 200 bladzijden minder dan dit werk in de latere Champion-uitgave heeft. Zoo bleef er steeds iets te doen, bleef de aandacht gespannen en ontstond langzaam aan iets volledigs.

Van deze herleving van Beyle door zijn nagelaten zelfbiografie hebben ook Beyle's andere werken geprofiteerd. Men ging aan het ophelderen, aan het verbeteren, aan het nadragen van fragmenten en schetsen.

Zoo heeft Paul Arbelet aan de Histoire de la Peinture nagenoeg zijn leven besteed. Hij heeft het werk uitge-

[p. 249]

geven voor de Champion-editie, na er eerst in zijn L'Histoire de la Peinture et les Plagiats de Stendhal, een boek, dat interessanter is dan zijn onderwerp zelf, alle bronnen en wetenswaardigheden van te hebben nagezocht. Er is geen zinnetje waarvan hij het oorspronkelijke niet heeft nagespoord in de werken, die Stendhal imiteerde, geen boek, door Stendhal gekend, dat Arbelet niet in zijn handen heeft gehad. En als men denkt, dat dit nasnuffelen noodzakelijkerwijze vervelend is, dan moet men L'Histoire de la Peinture et les Plagiats de Stendhal maar eens lezen. Het is niet alleen het mooiste boek der geheele Stendhal-literatuur geworden, maar ook een werk van zeer groote historische waarde. Van al die vergeten of alleen nog bij name bekende werken over kunstgeschiedenis van het begin der vorige eeuw en vroeger, van het groote werk van den abbé Lanzi, de eerste die de schilderkunst der Renaissance behandeld heeft als een samenhangend geheel en dien Stendhal in zijn eerste hoofdstukken voortdurend volgde en overschreef; van de kunsttheorieën, die in dien tijd in zwang waren, van Winckelmann, Rafaël Mengs, Reynolds, die het eind der achttiende eeuw van strijdkwesties voorzagen; van de eerste geschiedschrijvers van het Italië der Renaissance, Roscoe, Robertson; van de brieven van De Brosses, die Stendhal's voorganger was in de beschrijving van Italië; van de levensbeschrijvers der groote schilders, vroegere en weinig bekende latere vooral, waaruit Beyle soms alles pasklaar overnam, zijn bron met zorg verzwijgend; van de philosophen, wier meeningen over schoonheid Beyle volgde, Cabanis, in hoofdzaak, vindt men hier beschrijvingen, vermengd met een kennis van allerlei sympathieke rariteiten, zooals er geen andere is.

Dit wordt hier gezegd om te bewijzen welk een rijk onderwerp Stendhal zijn kan en in hoevele richtingen men zijn leven en bezigheden kan nagaan en ophelderen. Het werk van Paul Hazard, dat de aanleiding werd tot deze studie, heeft van al de verdiensten der bovengenoemde werken er geen enkele. Natuurlijk is ook Hazard goed thuis in de menigte bijzonderheden, die van Stendhal's leven bekend zijn. Maar de grepen, die hij eruit doet, zijn zoo willekeurig gekozen, zoo los en zonder stuur uitgevoerd, dat men uit deze biografie geen duidelijker inzicht krijgt in Stendhal's leven dan men uit een slordigen roman krijgen zou. Het is zonder éen nawijzing; de citaten, die er in staan, zijn, behalve dat zij allervreemdst gekozen zijn, dikwijls nog vertroebeld door fictieve dialogen, uit Stendhal's werken nagefantaseerd. Daardoor vooral krijgt het boek een meer dan frivool karakter. Het lijkt op Beyle's eigen ergste, meest journalistieke werken, op Rome, Napels et Florence bv.: er staat van allerlei in, maar het is onmogelijk er thuis in te raken. De verdeeling is vaag en onduidelijk, omtrekken zijn er niet. Het is een roman en slecht geschreven bovendien.

 

L. VAN LANGE