Van de redactie
Misleidende journalistiek

HET interview van G.H. Pannekoek Jr. met Alie Smeding, in ons vorig nr. opgenomen, wordt in Het Vaderland aldus onder de aandacht van de lezers van dat blad gebracht:

‘G.H. Pannekoek is niet alleen Al pratende met... Alie Smeding, maar werpt zich ook op als haar chevalier sans peur et sans reproche, verslaat al haar vijanden en vernietigt Henri Borel daarbij met een scheldwoord, dat uit het rijke vocabulair van zijn Dame is genomen. Zelfs een Bijbeltekst moet hierbij dienen om de schrijfster van De Zondaar te heiligen’.

Al zou ik voor mij Mej. Smeding's naam in verband met haar boek De Zondaar nu gaarne eens een jaar lang niet meer noemen, de averechtsche voorstelling die Het Vaderland hier aan zijn lezers geeft kan ik niet zonder protest laten. Ik blijf nl. voorloopig nog van de vooronderstelling uitgaan, dat Het Vaderland een eerlijk blad is, dat niet door dik en dun partij wenscht te trekken voor zijn medewerker-tijdschriftenkronikeur, die herhaaldelijk blijk geeft zijn taak van loyale voorlichting niet ernstig en met het noodige geweten te volbrengen.

Toen ik zelf onlangs in een mijner Kronieken betoogd had, dat alle kunst ‘het ware zoekt’, doch het ware gezien op haar eigen wijze, d.w.z. door de verbeelding, de aesthetische aanschouwing, maakte de kronikeur van Het Vaderland ervan, dat volgens mij dus (o! die onsterfelijke Lorelei!) alle ‘waarheid’ (alle waarheid ‘hoe of wat’ nog wel!) kunst zou zijn. Ik heb daar toen niet op gereageerd omdat het mij hartgrondig de keel uithangt altijd weer valschheden of domheden recht te zetten. In het bovengenoemd geval geldt het echter niet mijzelven maar mijn medewerker Pannekoek, en ik mag niet zwijgen, omdat de heer Pannekoek zichzelf vermoedelijk wel geen recht zal kunnen of willen verschaffen.

De voorstelling door Het Vaderland met betrekking tot dat interview gegeven is niet anders dan in hooge mate misleidend. Dat de kronikeur van het blad den heer P. een ‘chevalier sans peur et sans reproche’ noemt, soit, daar is weinig tegen in te brengen. Het is zeker ridderlijk: een vrouw, een schrijfster, de gelegenheid te geven om zich eens uit te spreken tegenover de critiek en het publiek, die zelf nooit een oogenblik schromen ongezouten met hun meening (en welke meeningen vaak!) voor den dag te komen. En hoe kunnen zij, die nimmer aarzelen te oordeelen, zelfs over de meest innerlijke beweegredenen van hun naaste, verwachten niet wederom geoordeeld te worden? Dat het oordeel van een geplaagde en opgejaagde vrouw bitter zou uitvallen - had de criticus Borel dit anders verwacht? En dat zij in haar bitterheid zich liet verleiden tot een qualificatie, die misschien te fel en overdreven was - kan de heer Pannekoek, wiens taak als eerlijk journalist het was: hare meening getrouw en onverbloemd weer te geven (zooals hij het indertijd de meening van den dichter Bloem over Heyermans deed) - kan de heer Pannekoek dit helpen? Mag nu maar geïnsinueerd worden dat onze medewerker schold ‘met een scheldwoord uit het rijke vocabulair van zijn Dame genomen’?

Zòò worden de lezers van een groot dagblad misleid!

 

G.v.E.