De Zevenmijls-laarzen
Tooneelspel van J.A. Bletz. Op te voeren door Amsterdamsche Studenten bij gelegenheid van het 59e Lustrum van het A.S.C. in den Stadsschouwburg te Amsterdam op 28 Juni a.s.

TOT de traditioneele festiviteiten - welke bij een Lustrum van het Amsterdamsche Studenten Corps gehouden plegen te worden - behoort ook de opvoering van een speciaal voor deze gelegenheid door één der leden van het Corps geschreven tooneelspel.

Bedriegen de teekenen niet, dan belooft deze voorstelling ditmaal een even bijzondere als aantrekkelijke gebeurtenis te zullen worden. Bijzonder om den aard van het stuk, aantrekkelijk ook om de groote zorg die er aan besteed wordt.

De regie is in de bekwame handen van Herman Kloppers, de muzikale illustratie in die van den ultra-modernen jongen musicus de Roos. In het orkest wordt gebruik gemaakt van de meest heterogene ‘geluidgevende’ instrumenten, o.m. stofzuigers, schrijfmachines en trambellen!

Dank zij de welwillendheid van den schrijver, de heer J.A. Bletz, zijn wij in de gelegenheid hier een beknopt exposé te geven van de symbolische beteekenis van het stuk en van de grondgedachte waaruit de handeling is opgebouwd. Rekenend met de gelegenheid waarvoor het stuk moet dienen, n.l. een feestelijk samenzijn van jonge menschen, die hun plaats in de maatschappij nog moeten veroveren, heeft de heer Bletz zeer terecht gemeend dat zijn spel een moraal moet inhouden.

Zijn grond-idee was daarom: ‘Durf te leven’; wees een persoonlijkheid ook in de dingen van allen dag; verzink niet in de sleur van de conventie en van de traditie; kom tot een eigen levensinzicht.

En omdat de jeugd, i.c. de jonge student, romantisch pleegt te zijn, vervuld van idealen en toekomstdroomen, daarom verbond hij aan deze grondgedachte de moraal: Aanvaard het leven zooals het is, vind de werkelijkheid terug, zet je idealisme om in praktische daden waaraan je niet alleen zèlf iets hebt, maar die ook nuttig zijn voor je medemenschen, waarmee het leven je onvermijdelijk in aanraking brengt.

De schrijver maakt zich niet de illusie dat deze gedachten nieuw zijn. Maar, zegt hij, ze zijn tegenwoordig gangbaar ook in de kringen der studenten, ook daar groeit het besef dat ‘groote idealen in

[p. 130]



illustratie
TON KELDER'S KARIKATUUR V.
Eduard Veterman bij de kaartlegster.


nevelachtige verten (willen) uitvieren een ijdel bedrijf is en practisch niet toe te passen’.

En dan komt hij tot dit resumé: De jonge studenten (moeten) leven in groot enthousiasme, zij (dienen te) dragen die blijde mate van zelfbewustheid, die hen de wereld waarin zij een rol spelen, de studentenwereld, doet zien als groot en belangrijk. Deze hun levensopvatting is voor hen noodzakelijk, want vroeg of laat grijpt het werkelijke leven in, het vrije studentenleven vloeit uit binnen de banen van een gebonden maatschappelijk bestaan. En dan zal de student, die zijn vrijheid benutte om in de wereld rond te kijken, zelfstandig weten te staan tegenover het leven.

Hij sjokt niet mee, maar gaat vóór.

Dit is de gedachte welke ook voor hen, die bij gelegenheid van het Lustrum nog eens voor enkele dagen terugkeeren in de studentenwereld, de reunisten, beteekenis heeft. Zij wordt in het stuk belichaamd in den hoofdpersoon: Somaer, en in de figuur van den schoenpoetser-toovenaar: Gocheloth. Somaer is het bruisende jeugdleven, vol van idealen en overmoed, Gocheloth het maatschappelijk leven, dat Somaer louteren zal. De aan de hoofdgedachte verbonden nevengedachte is gepersonifieerd in Klein Duimpje met zijn zes broertjes. De symboliek dezer figuren is dubbel:

1o. is Klein Duimpje een persoonlijkheid tegenover zijn zes naamlooze broertjes (de conventie, de sleur);

2o. symboliseeren zij de sprookjeswereld, d.i. de subjectieve wereld als tegenbeeld van de objectieve. Uit de subjectieve wereld komen ook de zevenmijls-laarzen, door Gocheloth aan Somaer gegeven om hem in staat te stellen met zijn idealen het leven in te stappen, dat hem louteren en vormen zal.

Het komen van Somaer tot een persoonlijke levensbeschouwing wordt uitgedrukt in een tweetal ontmoetingen met Klein Duimpje; in het tweede bedrijf herkent Somaer hem nog niet, later, in het vierde bedrijf, wèl. Dan is in hem de vereeniging van beide wereldbeschouwingen: de idealistisch-ijdele en de maatschappelijk werkelijke, practische, voltrokken.

Snelle wisseling van velerlei tafereelen van kleur en licht zal dit alles maken tot een interessant kijkspel. Aan den toeschouwer is het, om de erachter schuilen de diepere bedoelingen er uit te distilleeren. Muzikale illustratie, dansen, exotische en moderne costuums zullen bijdragen om de effecten te verhoogen.

Alles te samen is voldoende om de nieuwsgierigheid te prikkelen in sterker mate dan wellicht ooit bij een Lustrumspel het geval is geweest.

Gemakkelijk was de taak, door den schrijver aan zichzelven gesteld, zeker niet. Moge de Stadsschouwburg op den 28en Juni gevuld zijn met een publiek, dat door daverend applaus hem en de spelers beloont voor wat zij ten tooneele zullen brengen.

WYBO MEYER