E. du Perron
aan
H. Marsman

Parijs, 3 april 1935

Parijs, 3 April.

Beste Hennie,

Mijn afkeer van briefschrijven is ‘algemeen’. Alleen met Menno gaat het nog vrij goed, door een soort vitesse acquise. Daarna zou het met jou het beste gaan, ondanks een zekere afstand, die op niets berust dan op het lange elkaar-niet-zien.

Als we elkaar in Mei of Juni niet zien, dan toch zoo gauw mogelijk daarna, dat blijft afgesproken. Ook met het oog op de oorlog, die iedereen nu dit jaar verwacht, zeg ik dit alles ‘vagelijk’, maar toch...

Gaat Debrot voorgoed naar Curaçao? In dat geval benijd ik hem.

Zend niet Eva, maar Heleen. Eva herlas Bep laatst nog. Ik heb voor Celibaat ook de grootste waardeering en ben blij deze zoo ongezocht bij jou te vinden. Jan (en ook Eva Raedt-de Canter)3626 liet zich er over uit op een manier die me echt prikkelde, maar soit, je kunt niet alles releveeren; en sterker, het ‘kritische genre’ trekt me op het oogenblik zelfs niet aan.

Van Duinkerken: ik neem aan dat hij is zooals je zegt, maar noode. Je denkt vaak toch veel te goed over de menschen; zoo over dien ‘sympathieken’ Binnendijk, dien ik, nu om menschelijke gegevens, door-en-door een 3e-rangs-vent vind, en verleugend als een kapper die aan moreele problemen doet, kortom, een volmaakte kringfluim in één woord. Dit onder ons, en ter illustratie van je ‘kijk op de menschen’, want gelukkig gaat het binnendijksche gebeuren mij persoonlijk niet aan. In zooverre alleen dat ik nu beslist weiger ooit kennis met hem te maken, en dat mijn opinie over hem vaststaat; dat is wel ièts.

Met Slau ben ik ongeveer gebrouilleerd. Ik heb een zéér onaangename herinnering aan zijn verblijf hier, en vind hem een zielig stuk mensch, maar een onmogelijke vent. Tenzij hij gewoon half gaar is, wat ik volstrekt niet uitgesloten acht. Hij van zijn kant heeft vele grieven tegen mij, en de uitwisseling hiervan heeft mij ook nog brieven gekost; ik wacht er nu, eerlijk gezegd op, dat hij de vriendschap verbreekt. Ik wil hem graag die ‘eer’ laten, gegeven zijn ontoerekenbaarheid, maar het zal mij een ‘rust’ zijn als het zoo ver is. Jany weet er iets van, omdat Slau bij hem zit, en nu jij; laat het daarbij blijven. De zaak is te lang, en vooral te ‘verdeeld’ om je hier te vertellen; later wel eens mondeling. Maar één ding is zeker: deze piraat bestaat uit een halve gare en een kleinzielige kleinburger die iedere vriendschap weten te slopen; en de mijne was toch werkelijk tegen een stootje bestand. Het is een accaparante egoïst, bij wien de vriendschap een taak wordt; die bovendien - als hij niet half gaar is - grie-zelig verleugend is, ook tegenover zichzelf; en alles bij elkaar een beklagenswaardig iemand, maar die een flink stuk atmosfeer verpest. Hij heeft Vic en mij gebrouilleerd (of nagenoeg) voor een complete kùlkwestie, waarin hij au fond gelijk had - als je het vanuit zijn standpunt bekeek - en die hij voortgezet heeft en aangepakt op een krankjoreme manier, en altijd ‘te goeder trouw’. ‘Te goeder trouw’ heeft hij zich ook tegenover Menno en Vestdijk gedragen op een manier die òf alweer halfgaar is, of bepaald inferieur. Enz. - Persoonlijk geloof ik sterk aan deze ‘goede trouw’, maar dit neemt niet weg dat ik meer dan mijn bekomst van hem heb, en de vriendschap met zoo iemand als vrijwel onmogelijk beschouw.

Goed. - De toestemming voor dat verhaal heeft hij mij laatst gegeven, maar het kan best zijn (dit ligt geheel in zijn lijn) dat hij die nu terugtrekt. Het beste is dus dat je je met den uitgever (Stols) verstaat, zeggend dat ik de toestemming al kreeg. - Wat voor mij de grootste teleurstelling is, is misschien dit: ik heb de overtuiging gekregen dat Slauerhoff stukken minder is dan zijn literatuur, en feitelijk in zijn persoonlijk optreden zijn heele ‘talent’ - althans wat daardoor wordt uitgedrukt - tot een leugen maakt. Een pijnlijke gewaarwording, als je te maken hebt met iemand die je, bij al zijn fouten, hoog stelde uit bewondering niet alleen, maar uit vriendschap. Enfin!...

Wat nu Nijhoff betreft, hij doet er verkeerd aan mij te lezen, mij ‘boeiend’ te vinden, enz. Zeg hem, als je hem weer spreekt, uit mijn naam dat menschen als ik het een bewijs achten dat zij op den goeden weg zijn (laat ons zeggen: in de vervulling van ‘zichzelf’) wanneer zij menschen van zijn soort ‘teleurstellen’. ‘L'honnête homme’ die den aansteller in zichzelf tracht uit te roeien, is een teleurstelling voor den aansteller die al zijn ‘honnêteté’ zal opofferen voor een aanstellerij die hij allesheiligend vindt onder den naam ‘kunst’. De schrijver van Awater mag 10 × meer ‘talent’ hebben, voor mij is het een kwibus. Enz.; het is onnoodig hier dieper op in te gaan; wees er alleen van verzekerd dat het mij behagelijk stemt als ik Nijhoff ‘teleurstel’. Terwijl de opinie van iemand als dien pater mij alleen maar onverschillig is. Wat is een ‘mensch’ voor hem, en wat bedoelt hij met een ‘boeiend’ mensch? Als je hem liet doorpraten, zou hij je òf banaliteiten verkondigen òf stommiteiten; ik ben er in ieder geval zeker van dat wat er werkelijk goed of boeiend in mij zou kunnen zijn, niets uitstaande heeft met de begrippen die dit soort lezers aan die woorden hechten. En dan, wat een kul! - je weet niet hoe ik mij aan het begin voel staan van een heel leven, en hoe ik nu eerst besef hoeveel ik nooit realiseeren zal. Een ‘honnête homme’ te acteeren is oneindig makkelijker dan het werkelijk te zijn. Het gezwam over ‘kunst’ is werkelijk - bewust of onbewust - een prachtig masker voor het streven naar verleugendheid, bijwijze van troost of van wat dan ook. En al die ‘luciditeit’ van mij is 9 op de 10 keer ook nog maar half en flauwe kul. Opeens krijg je jezelf door, en je zegt in werkelijke eerlijkheid: ‘God-god, wat ben ik weinig zaaks’. Een ander zou zooiets niet tegen je moeten zeggen, niet als hij je vijand is en niet als hij je vriend is, maar als je jezelf opeens zoo te pakken krijgt dan is het ook onontkoombaar. Ik heb het gevoel dat Bep en Ducroo de 2 eenige dingen zijn die ik (momenteel of ten naastenbij) ‘gerealiseerd’ heb, en Ducroo is dan - in dit licht gezien - nog maar erg, erg matig. Maar als morgen Nijhoff komt vertellen dat Ducroo voor hèm een débàcle is, dan denk ik met alle zekerheid van de eenvoud: ‘Er staat dus toch nog verdomd veel goeds in’. Dit alles is geen literatuur; het zijn menschelijke points de repère (hoe heet dat in onze schoone taal?)

Gek dat je Ina Damman (en Else Böhler?) niet goed vindt. Menschelijk geef ik ze 8, artistiek 9; dat is alles bijeen een buitengewoon peil! (Bep menschelijk 7 en artistiek 9½, zegt die blauwkous.)

Ik raadde ook La Porte Etroite aan (door mevrouw Nijhoff bovendien reeds vertaald!). Maar God-weet-wie houdt het blijkbaar toch op L'Immoraliste.3627 Ik heb een klein satanisch pleziertje dat jij dit boek vertalen gaat, waarover we vroeger zoo geplukhaard hebben en waar je zooveel kwaads van hebt gezegd!

Ken je het dagboek van W. Barbellion, een jonge Engelschman, natuurhistoricus, die op zijn 28e jaar is overleden? Erg engelsch en soms heel ‘jong’, maar meestal bizonder sympathiek. Zie het iemand te ontfutselen, misschien ‘inspireert’ het je voor Vreede; vooral ook omdat de verschillen zoo groot zullen zijn.

Ik laat het hier nu bij, moet nog wat van Fermina verdietschen en ga eerst nog even naar de post. Hartelijke groeten aan Rina en van Bep, een flinke hand van je

E.

3626Eva Raedt-de Canter besprak Celibaat in GN 33 (1935) 3 (mrt.), p. 327.
3627Marsmans vertaling, De immoralist, verscheen in 1935 bij Querido.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie