E. du Perron
aan
H. Marsman

Parijs, 28 maart 1935

Parijs, 28 Maart.

Beste Hennie,

Nu dan toch antwoord op je brief. Het kind - moge het een ‘knaapje’ zijn! - wordt in April verwacht; in Mei of Juni denk ik dus zeker wel naar Holland te gaan. Met die fl. 75. van Querido ben ik werkelijk best tevreden, en misschien kunnen diè besteed worden aan de hollandsche reis?...

We zitten hier nu werkelijk erg aardig - voor zoolang het duurt. Het liefst zouden we nu willen dat het lang duren kon (zònder Perzië dus!), als er maar geen oorlog komt, geen bombardement van Parijs, wat vooral voor het kind zoo ongezond zou kunnen zijn, en als de duiten ons zoo lang op dit peil konden houden. Maar het is dwaasheid om ergens op te rekenen, in dezen tijd. (Dio cane!)

Ik ben zeer benieuwd naar je boek, op zichzelf en als étappe in jouw productie. Het mòet nog beter worden dan Angèle; anders moet je er een tijdje mee uitscheiden en je weer onbelemmerd wijden aan de poëzie. Maar over deze kwesties praat ik liever met je dan dat ik schrijf, omdat ik voor schrijven toch de oude lust verloren heb. (Wat mij nu nog voortduwt, is een soort brieven ‘routine’ van weleer! eigenlijk iets zeer verdoembaars.)

Toch, wat je me schrijft lijkt me ditmaal geheel juist; en dat wat voor jou ‘de juiste lijn’ is. - Ik ben erg benieuwd naar wat je van Ducroo zult zeggen als je de heele rommel bij elkaar ziet, en als dus het rhythme en de afwisseling van toon enz. van 500 blzn. zich laten gelden, en niet, zooals nu, wat losse fragmenten, die tenslotte toch in de ‘ruimte’ verloren gaan. Ik vind het eind - de laatste 3 hoofdstukken die eigenlijk totaal parallel gaan met De Smalle Mens (maar hoe zou het anders?) - allerminst ‘goed’; het hoeft ook niet ‘goed’ te zijn, als het maar in zekeren zin ‘fataal’ is. En het feit dat ik geprobeerd heb dit einde anders te krijgen, en dat het mij absoluut niet gelukt is, dat ik alléén dit kon maken en zelfs geen nuance verschillend, heeft op zichzelf iets imposants! Bovendien, als het maar niet vervelend is. Maar misschien zal jij ¾ van het boek vervelend vinden, lang vóór je aan het einde toe bent!

Er is met dat al veel ‘Dichtung’ - een mooier woord voor ‘leugen’ - in al deze ‘Wahrheit’. Een ‘echte’ waarheid en een ‘kunst’-waarheid, zooals ik Menno schreef; en de laatste voldoet alleen den lezer die de ‘echte’ waarheid niet kent of meent te kennen.

Dit is het eindoordeel van Vestdijk (die alles in proef doorging - ik heb daarna nog heel wat veranderd): ‘Je bent in [de laatste hfdstn] wel wat erg in de journalistiek verzeild geraakt [gebeurtenissen van Jan. en Febr. '34 in Parijs], maar het is te verdedigen, niets van den inhoud van dit boek uit te sluiten. [Hij bedoelt: van dit jaar, want Ducroo bestrijkt, in het heden, de tijd van Febr. '33 - een maand na den dood van mijn moeder - tot Febr. '34: het moment dat we van de oude Russen in de rue de l'Yvette weggingen om weer een eigen “huis” te hebben, de rue Erlanger dus]. In elk geval heb ik je roman met veel genoegen doorgelezen en zonder me één oogenblik te vervelen! [Dat is dus al beter dan wat ik van jou verwacht.] Wat beschrijvingskunst en stijl [toon?] betreft, staan er alvast dingen in, die niemand je zou verbeteren, maar ook psychologisch is het eersterangs, terwijl de zwakke kanten bijna zonder uitzondering terug te brengen zijn tot het idee waar je van uit bent gegaan’.

Ik citeer je deze uitspraak van Vestdijk omdat hij: 1) de eenige is die het boek meteen in proef en in de goede volgorde gelezen heeft; 2) minder ‘intiem’ met mij is dan mijn andere vrienden (op de korte periode-Simone na); 3) van ons allen het meest bewust en kritisch kunstenaar is, en dit zelfs verreweg (na hem kom ik, zou ik zeggen). De anderen zullen toch altijd als vrienden reageeren, vooral op dit boek! Dat Jan, jij, Slau, Menno, zelfs Jany het zouden kunnen lezen als ‘nur’ literair werk is natuurlijk kolder. Wat mij van jullie dus inte-resseert is primo de gewone, menschelijke reactie, daarna eerst: de poging tot literaire waardebepaling. - Maar ik ben ook erg benieuwd naar de reactie van de vrouwen van mijn vrienden, omdat die ergens toch instinctief een grooter afstand weten te bewaren. Ant-van-Menno, die heelemaal niet dom is en absoluut geen literaire vrouw, is hierin bijv. van waarde; zij beweert dat zij het boek zeer geboeid gelezen zou hebben, ook als zij mij niet gekend had. En een eerlijke reactie van: ‘O, wat een mispunt!’ is natuurlijk ook prachtvol.*

Je schreef over Heleen; Bep vindt Eva beter (voor zoover ze zich herinnert, ze is er heelemaal niet zeker van). Heb je dat gelezen? Als jij Heleen per se beter vindt, stuur het ons dan op. Is Sophie Blank zoo goed als ze zeggen? Vestdijk is er zeer over uit (was het tenminste).

Zou je Chateaubriand niet eens lezen, om je te ‘inspireeren’ bij wat je nu maakt? Ik ben wel bang dat hij op je ‘slechte instincten’ werken kan, maar hij is je niet heelemaal onverwant. Lees dan René, en stukken van Mémoires d'Outre-Tombe. Ik bezit ze niet, en het laatste is in 6 dln. en nogal duur; maar misschien kan je het van Van der Meulen krijgen. Het is lyrisch, poëtisch, vaak gezwollen, vaak verleugend, maar nooit laag of minderwaardig. René is een geschiedenis met een ‘zuster’, voor mijn gevoel onverdragelijk, maar voor jou misschien veel mooier. Mutatis mutandis kan het onze houding zijn tegenover den stijl van De Afspraak. Jany in proza is een (mindere) Chateaubriand!

Ik vind Else Böhler uitstekend, vol meesterlijk geschreven stukken. Ik geloof dat we van Vestdijk alles kunnen verwachten; zijn heele optreden sinds 4 jaar is bepaald ‘begenadigd’. Dat naast schrijvers van het gehalte van Vestdijk fluimpjes als Kuyle als groote prozaïsten worden geciteerd is ook alleen in Holland mogelijk. Het ‘sublieme’ proza van Kuyle is hulponderwijzerswerk naast wat Vestdijk presteert; ik zeg dit ‘sans haine et sans colère’, wat vind jij ervan?

Heb je de poging tot eerlijkheid, d.w.z. tot rechtvaardige kritiek gelezen van Van Duinkerken over mijn Smalle, in De Gids?3616 Zoo niet, doe het dan, want het is als lesje curieus. Iedere syllabe van ‘lof’ is hem ontwrongen; bij de eerste lezing denk je dat het een kraak-partij is, bij de tweede heelemaal niet: hij heeft werkelijk zijn best gedaan om als Gids-redacteur een ernstige kritiek te leveren.* De dommigheden puilen overal uit, maar hij heeft heusch gedaan wat hij kon; de man is op zijn manier ‘erudiet’, dat hij ‘intelligent’ zou zijn is een vrome leugen van katholieke zijde. Hij vindt mij ‘erudiet’, zooals trouwens al mijn vijanden in Holland; iets waarin ze zich voor mijn gevoel nog flink vergissen! Kon ik me daarin maar 10 × overtreffen!

Als ik nu verder moest gaan zou het weer over het verhuizen zijn; dit is dus een mooi eind. Het mooiste van alles vind ik het bericht dat je physiek zooveel beter bent. Veel hartelijke groeten, ook van Bep en aan Rien; een hand van je

E.

*Misschien zal Rien-van-Henny die leveren. (Bep-van-Eddy zegt dat ze niet veel opinie meer over heeft, na alle medewerking!) Atie-van-Jan zegt dat ze niets ziet dan Eddy, en dat die er zoo natuurlijk in voorkomt; dit is ‘un peu faible’.
3616Anton van Duinkerken, ‘Onder het teeken van den schorpioen’. In Gids 99 (1935) 3 (mrt.), p. 338-344.
*Het begin van dat ik Jany in het openbaar tutoyeer enz. buiten beschouwing gelaten; dat was de lullificatie om ‘er in’ te komen.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie