E. du Perron
aan
J. Greshoff

Bellevue, 18, 19 en 20 december 1932

Bellevue, Zondagavond.

Beste Jan,

Ik ben je alweer antwoorden schuldig op van allerlei. In de eerste plaats hartelijk dank voor het bezoek (of de bezoeken?) die je bij mijn moeder bracht. Vera is, naar het schijnt voorgoed, de laan uitgebonjourd en naar Oostenrijk terug. Ik heb het idee dat mijn moeder, door haar eigen karakter, reddeloos verloren is en een allerlammenadigste eindperiode hebben wil, of moet. Nogmaals: ik doe als Pilatus; ik ben ‘de Redder’ niet!

Wschl. kom ik met de Kerstdagen in Brussel inpl. van met Nieuwjaar. We zien elkaar dus eerder, als jij er tenminste bent.

Aan die drukkerij zal ik schrijven; doe dus geen moeite.

Gisteren hadden we een allergezelligste dag - eerst bij de Van Schendels (Kennie is door haar examen); later, 's avonds, hier thuis met de Buckland Wrights. Zij houden veel van Greet, en óók wel van Sander, maar maken zich over hem toch geen illuzies, is me gisteravond gebleken.

Over die schilderijentheorie zullen we nog wel het noodige moeten afboomen - maar liever mondeling dan per brief.

Ik zit tot over mijn ooren in een conflict van mijn individualisme met den ‘kollektieven mensch’; het is gewoonweg een obsessie voor mij geworden, die ik overal in terugvind en die door alles gevoed wordt (door Céline, door Drieu, en door den laatsten ‘roman’ van Victor-Serge2476). De Revendications, die jij zoo ‘koptisch’ vond, heb ik met hartstocht en verwoedheid verslonden. Het gevolg van dit alles is, dat ik mijn flirt geen flirt kan laten; d.w.z. wel een eerste stuk, dat ik zoo zal blijven noemen; maar dit wordt gevolgd door een tweede, dat een geheel anderen inhoud zal hebben, en getiteld zal zijn: De Smalle Mensch = de individualistische (volgens kommunistische opvatting).

Door dit alles zal ik misschien niet in staat zijn om je vóór 4 Jan. mijn stuk over Holmes te sturen. Ik moet daarvoor zooiets van 2000 blzn. overlezen! - daarnà kan ik het stuk in twee dagen schrijven; maar vooreerst heb ik een berg lectuur vóór me, en van een ander belang, op heel ander gebied. Laat ons dus afspreken dat als je 't Holmes-stuk niet vóór 5 Januari hebt, ik het je bezorg voor Maart, inpl. van voor Februari. - Plaats in dat geval dan de 3 gedichten in Februari (die zijn dan meteen een prachtig accompagnement van Forum.)

Ik houd nu op; morgen is er misschien weer wat van je.

Maandag.

Van Bouws bericht dat je stuk over Willink wschl. toch pas in Februari komt. Het Januari-nr. is propvol, en daar jij hem (Bouws) geschreven had dat je door een inzinking niet tot werken kwam, heeft hij dat Willink gezegd, die het ‘zich best kon voorstellen’ en het niet erg vond. Je hebt dan tijd om je stuk heelemaal fit te maken, als je dat zou willen; het kan er ook zóó in, dat zei ik je al.

Dinsdag.

Daarnet komt je lange brief. Het is onmogelijk om op alles te antwoorden. Dus mondeling. - Bovendien ben ik katterig, omdat ik gisteren ziek ben geworden van garnaaltjes, die we hier gegeten hadden. Ik kàn blijkbaar niet tegen wat uit de zee komt.

Ik zei je hierboven al: je stuk kan verschijnen zooals het is; ik zei het je in mijn brief zelf: mijn opinie was zuiver persoonlijk.

Het misverstand begint zich trouwens voor mij op te helderen. Ik wist niet, ik heb uit niets wat je mij over Willink vertelde, kunnen opmaken dat zijn werk zoo leelijk voor je was, dat je hem als schilder eigenlijk zoo beroerd vond, enz. Wel heb je me laatst verteld van het koude, glibberige, slangachtige dat dit werk voor je had, maar indertijd was je ontzettend verliefd op het ‘gele huis’,2477 wou je dat koopen, enzoomeer. Er is dus blijkbaar iets met je gebeurd: je bent het werk van W. langzamerhand minder prettig, of mooi, of wat dan ook, gaan vinden.

Dat je daarom een andere maatstaf voor hem moest gebruiken dan voor andere schilders, vind ik gek. Je ontkomt niet aan het feit dat je W. nu ook nog als schilder moet waardeeren (dat bedoelde ik met: ‘schilderijen maken’). Zijn ‘literatuur’ zou soep blijven - als die van Wiertz en van wie je verder noemen kunt, al of niet met èchte ‘literaire’ bedoelingen - als hij schilderkunstig heelemaal geen middelen had. Je apprecieert hem dus: òf heelemaal niet en in dat geval moest je heelemaal niet waardeerend over hem schrijven (ook, en vooràl, niet voor mij! - wat is dàt nu voor flauwekul?), òf je appre-cieert hem tòch als schilder, of je het zelf wilt of niet.

Het is die onzin van de menschen die beweren dat Stendhal slecht schrijft. Grammaticaal, misschien; anders niet. Stendhal schrijft ‘slecht’, Henri de Régnier ‘goed’ - neen, voor ons is het radicaal andersom. Maar wat jij met Willink doet, is niet hetzelfde; jij zegt: ik houd er eigenlijk niet van (aangezien jij niet op de ‘grammatica’ let, houd je er dus echt niet van), maar nu ga ik een theorie erbij halen die mij toch nog veroorlooft om hem te apprecieeren.2478 En die draag je dan voor op jouw boutade-manier, niet eens meer voorzichtig, als iemand die er eig. niet van houdt maar nu ja, toch apprecieeren wil, maar met een stem als een klok, en de vuist op de tafel, en bulkende tegen de lui van de andere theorie. En je verwondert je dan dat men (ik) je niet begrijpt?

Het is niet waar (neem dat van mij aan) dat ik een ander stuk van je verwachtte. Alles wat je over W. zelf zegt, vind ik uitstekend. Het is de erbij gesleepte theorie, die zoo daverend aandoet (zooniet preekend dan), dat alles erdoor wordt overstemd. Dàt voel je blijkbaar niet, omdat je nu eenmaal aan dezen, wat ik noem doorhollende toon gewend bent geraakt. De menschelijke eerlijkheid, die jij zoo hoog stelt, had hier vereischt dat je stuk overal in een even meesmuilend toontje geschreven was. Maar nenni, je bent weer vol hartelijkheid losgebarsten. En als het dan niet over W. was, waarover anders dan over die ‘nieuwe’ manier van zien?

En nu komen we er: daar volg ik je geen voetstap meer. Die theorie blijf ik belachelijk vinden. Ik verwijt je je ‘Diderotbeweging’? Il y a, pardieu, de quoi. Als ik niet over Wiertz mag praten, laat jij Diderot dan in zijn graf, als leuteraar over de schilderijtjes van Greuze bv., want het is, met meer verve, precies het geleuter van mijnheer Pol de Mont en van alle conservatoren die het publiek op de mooie verhaaltjes in schilderijen gewezen hebben. - Menschelijke uitingen? Natuurlijk, alles is daartoe te herleiden. Maar je noemt daar even ‘de slag van Waterloo’ en Greuze. Geef dan zulke voorbeelden niet! Welke ‘slag van Waterloo’? Van den onvergetelijken Pieneman? Of welke andere ‘slag’ überhaupt? - Noem me eens zoo'n geslaagde slag. En blijf me van mijn lijf met Greuze, die als hij niet oud was, een mijnheer zou zijn om gekleurde bijvoegsels te maken voor Le Figaro. - (Nu krijg ik zeker Ucello en Brueghel voorgediend, niet?)

Ik wil graag aannemen dat onze smaken verschillen, op schildergebied - waarom niet? Maar de heele Diderot-theorie is voor mij idioot. En aangezien je diè met zooveel kracht voordraagt, vind ik je stuk beroerd. Over Willink zelf zijn we het juist nogal eens! dat moest je toch te denken geven.

Het is eig. precies hetzelfde als Jany's ‘kwaadheid’ over je stuk over La Doulou.2479 Wat je daarvan zei, was best; maar de toegevoegde theorie dat dàt alleen van belang was in de literatuur, voortaan, was een doorhollen, een boutade - aardig als boutade, misschien, maar niet eens meer als persoonlijke opinie, want het is je persoonlijke opinie niet! Als het wèl waar was, zou je me alleen nog maar moeten praten van Souvenirs d'Egotisme, maar nooit meer over Rouge et Noir. Enz. enz. - het is te lang, en ook te onbeduidend om er lang over te schrijven; dus mondeling graag. We zijn het eens, maar daarom juist moèst ik je verkeerd lezen, wanneer jij ons ‘eens-zijn’ verraadt, door zóó door te hollen op één onderdeel. Dit schijn je niet meer te voelen, noch in te zien; je denkt dus dat je gelijk hebt.

Nu, beste Jan, de volgende maal beter. Schort deze discussie op tot ik in Brussel ben. Je

E.

P.S. - Wat je over die brieven zei, was ook curieus! Ook daarop zal ik je mondeling antwoorden. Het is niet een kwestie van principes, maar heel gewoontjes van grenzen.

2476Ville conquise. Paris 1932.
2477Zie Walter Kramer, Willink. 's-Gravenhage etc. 1973, p. 51.
2478Greshoff verdedigde in zijn artikel over Willink de theorie dat zonder voorstelling schilderkunst slechts een technisch experiment bleef ‘Als men die voorstelling gelijk het gewoonte is, smalend litteratuur wil noemen, dan kom ik tot de conclusie dat zonder litteratuur de schilderkunst een armelijke bezigheid is en dat de litteratuur, zoo begrepen, de essentie van alle kunst moet worden genoemd.’ Met deze maatstaf wist Greshoff waardering voor Willink op te brengen, waar hij hem om zijn typische schilderskwaliteiten minder hoog stelde.
2479‘Intieme notities van Alph. Daudet. Het dagboek van een ziekte.’ In DGW 31 (1932) 362 (februari), p. 26-28.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie