E. du Perron
aan
P. van Ostaijen

Brussel, 22 december 1927

Brux. 22-12.27.

Beste van Ostaijen,

Ingesloten de ‘strijdlustige’ brief van Dinger (van een zeer bescheiden strijdlust overigens en eindigend met de bekentenis van een ‘lezing in kleine - maar goede - kring’); - wat de administratie beteft, doe je alles maar met hem af buiten mij om, dat is afgesproken. - Dank voor de frs. 25 voor cirkulaire. - Greshoff zal je zeker nog schrijven, hij is voor de hele Paas- en Nieuwejaars-misère naar Holland, maar komt begin Januari verkwikt en energiek terug en dàn... zie je! Bon, je zult eens zien. - Mijn hart heeft even stilgestaan toen ik las van je buitenzitten bij deze kou. Godbewaarme, ik zou op de een of andere manier zorgen dat ik alle dagen een reaktie met verhoogde temperatuur had. Wat is dat voor barbaarsheid? - De cirkulaire van Opbouwen263 heb ik gezien en prachtig bevonden; die mensen die niets ‘onverlet’ zullen laten en het ook over het ‘leven’ dus willen hebben. Pauvres sacs à merdre tout de même, om met Ubu te spreken die ondanks alles toch een àndere kerel was! - Je hebt zeer schoon gelijk wat betreft het 2e deel van M. Lecoq en ik ben stom geweest om te vergeten je te zeggen dat je desgewenst dat maar ongelezen moest laten. Het eerste deel had gevolgd moeten worden door een résumé van dat tweede264* deel in 2 of 3 hfdst. hoogstens. Maar Lecoq is levend, nietwaar, het is niet de fantoom-detektief die alleen maar aan zijn pijp zuigt, tegen het eind zijn revolver trekt en alles mooi opknapt in drie zetten. Le Crime d'Orcival is als ensemble veel beter, en het drama buiten Lecoq om wordt veel korter verteld en is èn eenvoudiger èn interessanter (op zichzelf beschouwd ook). - En ah! wat ik ook nog zeggen wou: het 2e deel van M. Lecoq dus is inderdaad slecht, maar... de Nibelungen is oneindig slechter! Ik verwacht nog altijd een praatje van je daarover.

Een grapje op zichzelf is de grap die Dinger meent te maken met ‘avonturiers’. Ja-a-a, dat was niet gepiest!... Dat hadden jij en ik nu eens lekker niet gevonden, wat?

Mijn vragelijst en antwoorden krijg ik dus van Burssens terug. Maar jou vind ik in dit geval een vage grappemaker. Zo meteen krijgt Dinger gelijk met zijn hekel tegen dat redakteurschap van ons. Want ‘eilieve’: waarom ben jij niet verkiesbaar als redakteur? en voilà des idées! zou het mondaine Franse meisje zeggen. Wij wensen - altans ik wens - in onze antwoorden de grootst mogelike eerlikheid, EERLIKHEID, ja, zie Dirk Coster, mijnheer! Als jij vindt dat de grootste dichter is: Paul van Ostaijen, en de interessantste dichter ook: Paul van Ostaijen, dan schrijf je netjes en voluit twee maal onder elkaar: Paul van Ostaijen, en je zegt er desnoods bij: ‘omdat....’ - Neen, mijn beste, doe alsjeblieft mee aan die grap, ik bid je, en laat het zònder inspanning geschieden. Wat je daar allemaal gevraagd wordt, weet je sedert lang, en het tegendeel maakje zelfs de kat niet wijs. Ik zou willen voorstellen dat de hele ‘redaktie’ in nr. 2 op de proppen komt: Dinger incluis, en als alle antwoorden binnen-zijn zal ik een openingspraatje schrijven, zó boeiend en zó sprankelend van vernuft en geest, zie je, dat iedere aanvaller van te voren overrompeld, ontwapend en verkracht staat. Dan zeg jij óók eens tegen mij: - Ah, toi, tu es un brave! - Dus voorwaarts marsj! van Ostaijen in top, of het hele spelletje intresseert mij niet meer. Wees nu eens niet koppig, zoals de moeder tot het kind zegt dat voor deze keer géén sjelei op z'n boterham b'lieft, - en doe in je volgend epistel je antwoorden, zonder inspanning* en gewetensbezwaren. Als ik op vraag 1 en 2: P. van Ostaijen zie staan, dan begin ik een boere-charleston en roep: bravo! bravo! bravo! (bravo, wel te verstaan, voor van Ostaijen.)

Ik heb van Greshoff een boekje te leen gehad van Albert Helman: Zuid-Zuid-West, bij De Gemeenschap verschenen. Wat is dat een aardige, lieve jongen, wat schrijft-i een wèrkelik sympatiek proza, en wat zou hij een frisse, aardige kijk op de dingen hebben als hij ook al niet zo vergodsdienst was. Dat vind ik nu akelig jammer van zo'n jongen als Helman. Van Wies Moens kan het me niets schelen omdat de man, buiten zijn godsdienst om, zowel wat stijl als wat smoelwerk aangaat voor mijn part direkt de poubelle mag vullen; en dan heb ik nòg zo'n aterling gezien met een fysionomie om er (in Maldororstijl) ‘drie dagen en drie nachten lang zijn drek op te lozen’; die man stond in Erts en was onlangs kapot gegaan, wat voor die heren (van Erts) reden was om er een ongelooflike rotstudie van die man over Baudelaire in te zetten (zo in de toon geschreven van de concierge die haar verloren ‘regels’ beweent). Was dàt een vent! - kan het Bruning zijn?265 - een smoel, mijnheer! een paar onverdragelike oogjes achter een brilletje, en van die dunne zwarte ongelijke haren die men bij sommige zéér gehavende veldratten aantreft. Zie je, als ik zo'n vent tegenkom en ik lees dat-i er niet meer is, dan kan ik er niets aan doen, maar dan verzucht ik uit de grond van mijn hart: ‘Wat goed dat-i zo gauw verrekt is’. - En dan die studie over Baudelaire, daarachter... niet alleen het smoel van de casuïst, maar in alle opzichten ‘le vicaire aux pieds sales’. En zo'n lulletje weet natuurlik niet dat Baudelaire schreef: ‘Rien que le contact d'un curé souillon suffit pour me rendre athée’. Er zijn zo van die gezegden die men die heren niet genoeg zou kunnen toedienen. ‘Notre Baudelaire’ van de Roseau d'Or en nu van die Bruning(?) en de Rimbaud waar Claudel een mystikus van gemaakt heeft, à l'instar van zusje Isabelle en schoonbroer Paterne Berrichon...266 Het is om te kotsen, en de eenige ‘vruchten’ die een dergelijke reklame-voor-gekwelde-zielen afwerpt zijn figuren als van der Voorde. - Je moet me toch eens inlichten wat dat voor mensen zijn daar in De Gemeenschap. Is Helman de enige aardige jongen of is er meer zo in verzeild? Tot welke groep behoort die Engelman? (de naam voorspelt niet veel goeds...) Jij die de prestaties van die mensen volgt, geef me eens een overzichtje. Dit Zuid-Zuid-West is voor mij zeer genietbaar (voor mij die bovendien een mede-‘koloniaal’ ben van die Helman, al kom ik ook uit tegengestelde richting), maar de inleiding en epiloog krijg je natuurlik van me cadeau. God is de jager, God is de lamp, God is de berg, God is de... ik geloof God-verdom-ze! dat ze alleen nog maar niet geschreven hebben dat God de bordeelhouder was van deze wereld, en toch, zie eens aan, wat een beeld! - Ik zal toch eens zo'n praatje gaan houden, op een keer, voor ‘Avontuur’ (je moet mij dan eens een schuif jong-christelike lektuur bezorgen).267 Misschien schrijf ik ook nog eens een ‘Gebed aan de Veelbesproken God’, in rijmloze verzen, natuurlik, à la Wies Moens. - En als dat alles nu werkelike ernst was - onder ons gezegd - maar het is niets anders dan een kwasi-automatiese, STOMME REAKTIE. Men merkt het overigens aan de toon, een werkelike godsdienstigheid zou ons, of wij zouden willen of niet, ontroeren. - Ah! mijn twede velletje is vol. Ik druk je ongodsdienstig de hand en wens je het beste. Je

EdP.

263Maandblad, uitgegeven in Brugge. Het eerste nummer verscheen in januari 1928.
264De tweede e dubbel onderstreept.
*Ik zie met schrik dat ik daar twee e's heb gezet; is dat invloed van P.v.O.?
*ja, vooral zonder inspanning
265Inderdaad Gerard Bruning.
266Stanislas Fumet, Notre Baudelaire (1926); Arthur Rimbaud, Oeuvres. Vers et proses, éd. Paterne Berrichon, met een voorwoord van Paul Claudel (1912). Berrichon schreef ook: Jean-Arthur Rimbaud, le pòete (1912). Isabelle is een zuster van Rimbaud.
267Het praatje over dejong-katholieken kwam niet in Avontuur te staan. DP plaatste het in zijn Cahiers en verwerkte er een groot deel van deze brief in. Zie Vw 2, p. 50-55.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie