[p. 235]

Bruno Daalberg

Petrus de Wacker van Son (1758-1818), die eerst op zijn 47e jaar auteur werd en zich als zodanig Bruno Daalberg noemde, was nooit in Indië en interesseert ons voornamelijk uit historisch oogpunt, omdat in zijn wijdlopige roman De Steenbergsche Familie, onder de vele personages, de eerste ‘sinjo’ in de nederlandse letteren zijn intrede doet*. Reeds dat de man zonder meer Aap wordt genoemd, zegt veel; prof. G. Brom noemt dit ‘een nieuw teken hoe ons volk zich van Indië met een knip van de couponschaar afmaakte’ en meent dat het brabbeltaaltje waarmee Daalberg deze figuur toerust ‘mogelik een beetje van Afrikaans of Surinaams, maar niet het minste van Sinjoos heeft’16, wat men beamen moet als het indo-nederlands van die tijd op dat van later geleken heeft. Hoewel deze Cornelis Monjet omstreeks 1795 zijn rol in het boek speelt, is het curieus te bedenken dat hij gecreëerd werd in volle napoleontische tijd. Van werkelijke karakterontleding is geen sprake, nauwelijks slaagt de schrijver erin een type van hem te maken dat aaneenhangt. Hij is dom, goedig, ijdel, lacherig - hoogstens kan men eruit opmaken dat men in Daalberg's tijd in Holland de Indo's zó zag. Maar ware het slechts als curiosum, dit ‘prototype’ zou hier niet mogen ontbreken.

Van het leven van Petrus de Wacker van Son is weinig bekend, ook zou het hier de plaats niet zijn het langdurig te beschouwen. Hij was in zijn tijd een veelgelezen auteur die voor

[p. 236]

wereldwijs en geestig doorging; ons lijkt hij vaak plat, zeurig en àl te leuk, maar zijn werk heeft de ontwikkeling van de nederlandse roman helpen bevorderen. Hij was in zijn jeugd een patriot die ‘de bloedige vaanen der Tyranny’ bestreed en aangedrongen had op vernietiging van de adel; later liep hij over en in 1816 was hij secretaris van de Hoge Raad van Adel te 's-Gravenhage. In De Steenbergsche Familie toont hij zich nog vaak een ‘verlicht’ patriot, een ‘overtuigd voorstander der verlichtingsbegrippen’*. Deze roman, die van 1806 tot 1809 verscheen, tracht het sentimentele van Richardson met de scherts van Sterne te verenigen; de auteur was dan ook, volgens zijn voorrede, verzot op ‘la manière anglaise’. Hij bedenkt heel wat komische situaties, maar het is de soort humor, nu door val- en smijtfilms onmogelijk gemaakt.

*Althans, bewust als zodanig behandeld; want Wedano in Kraspoekol is eveneens van gemengd bloed, zonder dat dit de auteur aanleiding gaf tot ‘typerende trekjes’.
16Java in onze Kunst, blz. 25.
*Prof. G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, deel VI, blz. 445.