[p. 480]

M. Mok: Figuren in het zand

Ziehier, in een keurig uitgegeven boekje, met aantrekkelijke kaft en in prettig formaat, weer eens een roman van de dichter M. Mok. Het is een pijnlijke taak over zo'n boekje iets te zeggen, omdat men er òf kwaad over spreken moet òf er na drie vage opmerkingen over zwijgen. De heer Mok heeft als dichter een talent, dat lang niet iedereen overtuigt, maar men heeft te noteren dat een dichter als A. Roland Holst zijn Exodus en Kaas- en Broodspel beschouwt als behorend tot de allerbeste poëtische voortbrengselen van de ‘jongste generatie’. Wat dan kan de dichter van deze episch-visionnaire poëmen ertoe gebracht hebben een zo banaal en onnozel romangewrochtje uit te geven als Figuren in het Zand?

Men kan wel wat praten van ‘compositie’ - maar die is hier van een soort dat niet mislukken kàn; van ‘figuren’ - maar die zijn nog niet eens gegrift ‘in het zand’; van ‘verteltrant’ - maar die bestaat uit een soort doorzeuren met de ogen dicht; van ‘stijl’ - maar de ongelukkige, kleur- en accentloze korte zinnetjes die elkaar, volgens het modernste procédé, zo'n beetje voor-vaderland-en-vorst achterna lopen, ‘stijl’ te noemen, is wat al te onverantwoord. Dit is het soort boek dat zelfs niet omvallen kan, door gebrek aan gewicht. De inhoud is als bijzonder ‘wrang’ en ‘schrijnend’ bedoeld, en loopt zelfs uit in een van de meest machteloze zelfmoorden (op papier) die het iemand gegeven kan zijn te lezen; maar als het de schrijver als verdienste moet worden aangerekend dat hij een dergelijk onderwerp koos, dan maar als verdienste van burgerdeugd. Het siert de burger, als hij oog heeft voor dergelijke deerniswekkende gevallen onder wat men de ‘kleine luyden’ noemt, maar als de romancier niet meer talent heeft om het geval op papier even boeiend als deerniswekkend te maken, blijft het een onverdragelijk gemem.

Men kan de heer Mok niets beters toewensen dan dat hij gauw een nieuw gedicht geeft om deze misslag ongedaan te maken.