Albert Helman: 's Mensen heen- en terugweg

Onder de tweederangs-schrijvers van Holland behoort de ex-Surinamer nu bijna-Spanjaard Lou Lichtveld, gezegd Albert Helman, tot de allerbeste. Ik bedoel hier niets kwaads mee; niet meer althans dan dat het mij onjuist voorkomt hem op één lijn te stellen met een Slauerhoff of een Vestdijk. Overigens gebruik ik ‘tweederangs’ in dit geval zeer precies; wat zeggen wil dat Helman een heel wat beter schrijver is dan de talloze dames en heren van de derde tot de dertigste rang, waar de literatuur van ons kleine land mee gezegend is.

Het zou boeiend kunnen zijn, na te gaan waarom Helman niet de eerste rang bereikte; hij die toch zo veelbelovend begonnen is. Maar vermoedelijk ontbreekt ons, voor een dergelijke analyse, het een of andere onmisbare gegeven. Wij hebben hier te maken met een soort mysterie: een auteur die voortreffelijk schrijft, die ‘absoluut zijn pen weet vast te houden’, zoals dat in schrijversdieventaal heet, en die zijn allereerste boek, zijn jeugdwerk Zuid-Zuid-West nooit heeft weten te overtreffen, te evenaren zelfs. In dat boek, dat voornamelijk lyrisch is, valt de invloed van Van Schendel niet te miskennen; maar die invloed - ik haast mij dit erbij te zeggen - doet er in dit geval niets toe, zozeer waren de surinaamse herinneringen van de jonge Helman eigen, zozeer overstemde de echtheid van zijn eigen inhoud zijn literair voorbeeld, dat er dus volkomen aan ondergeschikt werd gemaakt, zo vanzelfsprekend was deze geringe en uitsluitend vormelijke invloed op een schrijver van 23 jaar en zo volstrekt zuiver het persoonlijke

[p. 229]

gevoelsleven, dat in die lichtelijk vanschendeliaanse rhythmen werd uitgedrukt.

Vervolgens verscheen Mijn aap schreit, zoveel ‘moderner’ en scherper ineens: Europa scheen Suriname bruusk verdrongen te hebben in deze toen katholieke jonge auteur. Het verhaal (het was eigenlijk niet meer dan een apart uitgegeven kort verhaal) was nogal gewild, maar kon gelden als pakkend intermezzo. De nogal lijvige verhalenbundel Hart zonder Land volgde, en ondanks twee of drie uitstekende schetsen (Hoenders, Je suis Lindor), die echter als nagekomen episoden van Zuid-Zuid-West aandeden, kon men ditmaal in de jonge auteur een griezelige mogelijkheid tot banaliteit ontdekken: het verreweg grootste deel van de bundel had ‘niet veel om het lijf’ en de slechtste specimina ervan zouden niet misstaan hebben in De Prins der Geïllustreerde Bladen. Maar men wachtte verder af, en men verwachtte vooral heel veel van een roman, waarvan enige fragmenten verschenen waren, De Stille Plantage.

Een saaie en wat burgerlijke novelle die eraan voorafging, Serenitas betiteld, werd opzij geschoven als een vergissing. De Stille Plantage verscheen - en werd, literair gesproken (de verkoopswaarde interesseert mij nu niet), een sof van formaat. In dit door-en-door van Van Schendel nageaapte maakwerk, waarin de personages braverige of vreselijk-boze schimmen bleven, met een paar weeïg-fraaie beschrijvingen van tropische landschappen die er allerminst in slaagden de saaiheid van het geheel en de drakerigheid van een paar knaltonelen goed te maken, stond Helman werkelijk een beetje voor schut. Was dàt het langverbeide meesterwerk? Het zag eruit of het speciaal besteld was als premie voor de Zondagsschool. Maar de uitgever scheen er zeer blij mee te zijn, en sindsdien mocht men Helman beschouwen als ‘echt’, als professioneel schrijver. Hij gaf te kennen, dat het succes van kleine literaire periodiekjes hem niet meer bevredigde en het zag er naar uit dat ook hij zich opmaakte om ‘tot het volk te spreken’.

De jonge katholiek werd communist, althans min of meer. Hij

[p. 230]

vertrok naar Spanje. Sindsdien is het ene boek na het andere uit zijn pen gekomen, in alle dik-en-dunheden. De geweldige turf Waarom niet, die door sommigen voor Helman's magnum opus wordt aangezien, wat het krachtens zwaarlijvigheid zeker zou moeten zijn, viel in werkelijkheid uiteen in een soort proloog betreffende de kinderjaren van de personages en de veel grotere rest, die hun verdere ontwikkeling beschrijft. Zelfs de grootste bewonderaars van Waarom niet plegen het kindergedeelte hoog boven de rest te stellen, maar deze manier van kinderen te zien en op te voeren, had Helman zonder meer ‘overgenomen’ uit Richard Hughes' A High Wind in Jamaica, een meesterwerkje inderdaad, dat zij die zich voor kinderen interesseren onverwijld moeten lezen als zij dat nog niet deden.

De verhalenbundel Het Euvel Gods was weer magazine-writing, hoewel, dat moet erbij gezegd, ‘van de betere soort’. Sindsdien ben ik opgehouden Helman geregeld te volgen; het laatste wat ik van hem las was De Dolle Dictator, de levensgeschiedenis van een heuzige revolutionnaire satraap, die zich geen seconde gegund moet hebben om uit te blazen. Zij die dit boek kennen, zullen mij misschien begrijpen wanneer ik mij baseer op een revolutieroman als Guzman's In de Schaduw van den Leider - en zelfs op Slauerhoff's Opstand van Guadalajara - om deze prestatie af te doen als kinderlijk drukte-makerig. Maar (en ziehier waarom het probleem Helman mij blijft boeien) in al dit werk is de stijl meestal gaaf, komen altijd zéér goede bladzijden voor, als men minder let op de geest van de arbeid dan op de arbeid zelf. Helman schrijft niet ‘goed’-zoals-zovelen-schrijven, maar bepááld goed, wat zijn tekort des te meer doet betreuren.

‘Ik ben een klein talent en een klein talent moet hard werken’, heeft hij eens verklaard, met minder bescheidenheid, meen ik, dan oppervlakkig wel lijkt. Het is zonde en jammer dat men bij al dit harde werken (dat inderdaad plaats heeft gehad en waarvoor men, als men de situatie precies kende, Helman misschien oprecht zou bewonderen) niet denken kan aan...

[p. 231]

bijv. Balzac. Een nederlands schrijver die zijn brood met zijn pen moet verdienen is altijd min of meer een heros. De nederlandse honoraria zijn te klein om een schrijver tijd te geven voor vacantie of bezinning. Hij zal schrijven tot de verdwazing erop volgt, als hij van zijn pen wil leven. En de uitgever krijgt in sommige gevallen steeds meer in de melk te brokkelen - voor het heil van de schrijver dan natuurlijk, want die profiteert er immers evenzeer van als de uitgever, wanneer het hem lukt ‘de brede scharen’ te bereiken... Ik blijf niettemin zuur kijken naar al deze heroïsche bedrijven als ik mij erop bezin waarom Helman - brede scharen of niet, uitgever of niet - zo pijnlijk beneden zijn eersteling is gebleven. En de woorden die hij sprak krijgen een zure klank, als men overweegt dat men op deze wijze moet opvatten wat men nog wel anders had kunnen verstaan toen men voor het eerst hoorde van het ‘harde werken’.

Het boekje dat ik nu weer las, is mij aanleiding geweest tot dit overzicht van Helman, niet alleen omdat ik meen dat men in Indië de nieuwe nederlandse literatuur te weinig kent om niet vooral gediend te zijn met overzichten, maar ook omdat Helman als ‘figuur’, als ‘geval’ heel wat belangrijker is dan dit zijn zoveelste boekje. Om er intussen verslag van te geven, het volgende. Het bestaat uit twee verhalen, het eerste genaamd De Brief, het tweede genaamd Het Ei. Tussen deze verhalen bestaat niet méér verband dan dat zij beide literaire producten zijn van de psycho-analyse. Op zichzelf dus volstrekt niets verwonderlijks, en geheel in de mode, of alweer een beetje uit de mode. In Parijs leeft een zekere heer Pierre-Jean Jouve, die met een vrouwelijke psychiater gehuwd is en zich heeft gespecialiseerd in psycho-analytische literatuur; deze is soms lang niet onbelangwekkend, hoewel ik vermoed dat de vakliteratuur prat kan gaan op heel wat boeiender curiosa.

Het eerste verhaal van Helman nu beschrijft iemand die heengaat, d.w.z. die doodgaat of compleet gek wordt (of allebei), maar volmaakt langs een weg, belicht door de psycho-analyse. Het is een man die op geheime zending uitgaat met een

[p. 232]

brief en die door deze brief geheel beheerst wordt, zozeer bezeten, dat hijzelf envelop schijnt geworden voor die envelop in zijn borstzak, als hij die in werkelijkheid allang moet hebben verloren. Dit verhaal is geheel ‘van binnenuit’ geschreven, wat zeggen wil dat de hoofdpersoon ‘ik’ zegt en de lezer dus alles voorgesteld krijgt zoals hij zich de gang van zaken voorstelt.

Het tweede verhaal betreft twee personages, Cesar en Genia genoemd, die op een gegeven ogenblik, zonder dat er van liefde sprake is, met elkaar gaan trouwen. Dit huwelijk loopt zo uit, dat Cesar steeds meer kind wordt en Genia steeds meer zijn moeder; Cesar brengt het tenslotte zover, dat hij zich weer in een ei voelt leven, en als dan een werkelijk ei kapotvalt, wordt dat natuurlijk zijn einde. Men begrijpt ook waarom hier van terug-weg sprake is.

In De Brief lijken Van Schendel en Hughes mij plaats te hebben gemaakt voor Franz Kafka. Ook hier echter is de stijl even gaaf en goed. Helman maakt de nodige kleine vondsten, soms een aardige reeks achter elkaar. En toch is het of alles langs de lezer heenglijdt, of hij dit verhaal geen moment ernstig kan nemen. De ‘literatuur’ ligt er duimen dik op; men moet de kunstgrepen en de uiterlijke logica van het literaire métier niet kennen om dit met de nodige overgave te lezen. Literair gesproken leest men hier een verhaal zonder werkelijke ondergrond, met niets dan een technisch, een eigenlijk zeer simplistisch mysterie; en men voorziet zozeer alles wat inderdaad ook komt, dat de verrassingen nul zijn. Helman is hier als een zeer correct detective-schrijver, die opgewassen is tegen zijn correcte ‘plot’ en die verder niets heeft: geen eigen charme, geen eigen goochelaars-overwicht.

Het tweede verhaal dat in zijn burgerlijke schrielheid een beetje doet denkenaan het oude Serenitas, is tenslotte veel beter. Op de een of andere wijze - misschien door de rust waarmee het zich afwikkelt en die onze belustheid op verrassingen ontmoedigt - slaagt de schrijver erin aan deze personages te doen geloven. Eigenlijk behoren Cesar en Genia wel tot de beste

[p. 233]

personages die Helman tot dusver heeft weten te maken. Dit hele verhaal Het Ei is, welbeschouwd, een van Helman's allerbeste korte verhalen.

Maar wanneer geeft hij ons het boek, dat de schrijver van Zuid-Zuid-West in zich scheen te dragen? Er zijn hardwerkende auteurs, van wie men met gerust hart niets meer hoeft te verwachten. Helman's literair talent is zó, dat hij het voortdurend schijnt te schuren aan de deur - of wil men: de muur - die hem sluit buiten het werkelijk-goede. Maar wanneer hij plotseling een boek schreef van onmiskenbare superioriteit, het zou mij geenszins verwonderen. Misschien moeten zijn omstandigheden zich alleen maar zo schikken, dat hij de kans krijgt een tijd lang niet te werken.