[p. 197]

G.H. 's-Gravesande: Nachtelijke vangst

's-Gravesande, hoewel betrekkelijk onbekend, is geen debutant in onze letteren en zelfs niet in onze poëzie. Behalve een bloemlezing als Jonge Most (onlangs verschenen) en de bundel interviews die hij Sprekende Schrijvers noemde, verscheen van hem vele jaren geleden een andere dichtbundel, lijviger dan de hier besprokene, maar als jeugdwerk te beschouwen en zeker van minder gehalte. Van hem is ook het opmerkelijke gedicht Nachtelijke Vischvangst, zwaar en sober, van een soort lompe kernachtigheid, dat men in deze nieuwe bundel terugvindt, maar dat reeds eerder als rijmprent uitkwam en dat bijna zijn naam aan de bundel overdroeg.

Nachtelijke Vangst is het nu, en het allereerste gedicht licht ons reeds in hoe men dit vooral heeft te verstaan: ‘maar altijd bleef ik in den nacht alleen’. Eenzaamheid, een vrouw waarover gedroomd wordt, hetzij omdat zij verloren werd, hetzij omdat zij nooit gevonden zal worden - ouderwets en eeuwig onderwerp voor een bepaald soort poëzie; en men benijdt haast het eenzame hart dat dáárin gevangen blijft, dat geen andere dan diè beelden weet te vangen in ‘onze grootse tijd’, dat cliché's en werkelijke beklemming van ‘onze razende wereld’ weet te vergeten in het masochistisch zelfbeklag van ‘omdat ik eenzaam in de straten zocht en altijd eenzaam in het leven bleef’. Als men de twee kinderverzen: Kerstfeest voor de Poppen en Kinderkerstfeest, die niet tot de beste behoren, en het volmaakt overbodige Kerstlied in ouden trant (dat bijv. Leopold zoveel beter heeft ‘nagedicht’) uitsluit, bevat heel deze bundel geen ander motief. Zelfs Complainte, dat aan Greshoff doet denken, aan wie het overigens werd opgedragen, en De Trouwe Vrind zijn nauwelijks varianten op de vele kwatrijnen, tot korte gedichten gegroepeerd, waarin dit éne gevoel zich uit.

's-Gravesande wint terug aan eenvoud, wat hij aan raffinement verliest. Er is in dit werk, ondanks menig banaal rijm, cliché-achtige of stroeve woordschikking en wat men er ver-

[p. 198]

der gemakkelijk tegen kan aanvoeren, een onmiskenbare toon van oprechtheid; van een onhandig maar eerlijk zich uitsprekend gemoed dat het pleit wint wanneer men, op details lettend, reeds de overtuiging had dat het verloren moest worden. Het is moeilijk een paar verzen uit het geheel te pikken, die op zichzelf beter zouden zijn dan de rest; het ene gedicht zet hier het andere voort, als was alles tenslotte de vangst van één nacht: de nacht dan, waarin dit leven zichzelf ziet. Er is geen dichter 's-Gravesande, literair-historisch gesproken, maar er schuilt een reële kracht in de eenvoud van deze ene bundel, waarvan men houden kan... in alle eenvoud. De uitgever Boucher verzorgde hem overigens als gewoonlijk, d.w.z. met een maximum van smaak; de illustraties van W.J. Rozendaal zijn bijna zonder uitzondering voortreffelijk.