Louis Lecoq: Pascualette l'algérien

Dit is in zijn soort een uitstekend boekje, dat wil zeggen: het is boeiend, overtuigend voor zover het gaat, ontspanningslectuur, die toch een beetje ‘stemt tot nadenken’, vooral tegen het slot. Het is vlot geschreven en hier en daar met een fijn trekje of een fors effect; de locale kleur is ongetwijfeld honorabel (de schrijver heeft een ander boek achter zich, dat Sid-Ghorab Surcorbeau heet); het is een bellettristisch voortbrengsel, dat zeker heel wat beter is dan bijv. de laatste romans van Claude Farrère. Sterker, men kan het gerust lezen

[p. 162]

na een willekeurig boek van Pierre Benoît, van Jean Martet, van Constantin-Weyer, en zelfs na de nieuwste Prix Goncourt. Als men een boek zou willen lezen van een werkelijk literair talent, en dat niettemin even weinig ‘intellectueel’ is, evenzeer gebaseerd op primitieve krachten, op conflicten tussen natuurmens en natuur, dan moet men dit alles achter zich laten om een werk op te nemen als Le Chant du Monde van Jean Giono. Maar het gemiddelde talent in Frankrijk, niet alleen onder de psychologisch en intellectueel aangelegde auteurs, ook onder de meer eenvoudig-schrijvende vertellers, die het moeten hebben van de kracht, is werkelijk zeer verspreid. Een boek als dit Pascualette l'Algérien had, met een beetje geluk, gemakkelijk een prijs kunnen krijgen, maar het staat dan ook verre van alleen. Bij ons zou men er overal grote juichkreten aan wijden, in Frankrijk gaat het vrijwel onopgemerkt voorbij. Het is het vóór en het tegen van schrijvers die produceren in een tegelijk levengevend en verpletterend kader.