[p. 61]

Een apostel

 
Hij greep mij vast met twintig zwarte klauwen,
 
hij riep mij toe met heel zijn lange baard:
 
‘Mijn Lief, mijn Lam, mijn Schild en mijn Betrouwen,
 
zij die U vonden zijn zéér onvervaard!
 
 
 
Ik heb gevonden! Wilt mij niet beschouwen
 
als een die zoekend nog naar boven staart.
 
Hij is mijn have, en bloedig het berouwen
 
van wie hier niets dan aardse goedren spaart!’
 
 
 
Hij zag mij zuchten, wanklen en verbleken,
 
en liet mij gaan. Was hij vermoeid van 't spreken
 
of waande hij zich meester van het kwaad?
 
 
 
Ik had hem gaarne mijn geloof geschonken,
 
had zijn onaardsheid minder fors gestonken,
 
en was niet deze stank zelfs plagiaat.