E. du Perron
aan
J.A.A. Engelman

Den Haag, 19 januari 1940

Den Haag, 19 Jan. '40.
('s avonds)

Beste Jan,

Dank voor je brief. Ik ben ziekig - griep, die niet weggaat met dit weer! - daarom kort. De schoone Eva6655 kwam, net den dag nadat ik je mijn brief gestuurd had. Ik zit niet in Bergen - wschl. niet vóór begin Maart - maar Laan v.M. 835, Den Haag. Kom je nooit dezen kant uit?

Zonder eenige jovialiteit nu: ik meen het, wanneer ik zeg dat het me niet schelen kan of dat 2e stuk van me geplaatst wordt of niet. Ik vind het zelfs een beetje vervelend dat dit plaats vindt, juist nu, terwijl Van D. genoeg wordt aangevallen.6656 Mij te scharen bij de velen is niet mijn fort. Bovendien kan ik Van D. làter nog altijd ‘te grazen nemen’, wat zeker nog wel eens gebeuren zal, en dan valt dat niet zoo samen met van die eminente leidsche kwesties. (Van Eyck is overigens, naar 't weinige wat ik van hem ken maar ook naar Jany zegt, een door en door eerlijk man. En voor hoogleeraren is de zaak serieus.)

Wat ik zoo bewonder in de polemische stijl van Van D. is dat hij zoo goedsmoeds verwijst naar een voorbehoud, gemaakt in zin 1, terwijl zin 2 en 3 al positief doorhollen en van dat voorbehoud niets meer overlaten. Stel jij wordt (als Mult.!) aangevallen door iemand die zegt dat jij een rotvent bent omdat je je vrouw geslagen hebt. Nu heb ik beweerd dat jij 1o je vrouw hoogstwschl. niet geslagen hebt, maar 2o geen rotvent hoeft te zijn, al zou je je aan dat misdrijf schuldig hebben gemaakt. Volgen eenige getuigenissen. En dan komt Van D. aan 't woord:

Kan bewezen worden dat du P. ongelijk heeft, dan zou X. wel degelijk gelijk hebben en Jan E. wel degelijk een rotvent zijn. Deze X. hééft toch maar een valkenoog gehad! Dat gezwam van du P. over het niet-zijn-vrouw-slaan van Jan E. is zoo goed als niets waard.’

Wat hij gedaan heeft is letterlijk dit. Ik beloof hem in de toekomst eenige positieve uitspraken over hemzelf, gedekt door één zin met voorbehoud bovenaan. Na die ééne zin mag ik er op deze manier wel 20 positieve opmerkingen aan vastknoopen, lijkt me, want waar houdt het rayonnement van dien aanvangszin-met-voorbehoud op? Je veux me montrer grand, moi aussi, dans le style jésuite!

Maar welke lezers worden door zooiets bedot? Dat is nat. een andere vraag.

Pas op met één ding in dat boek van die schoondochter (ik heb al een brochure ertegen klaar): Mult.'s getuigenissen over Edu zijn niet betrouwbaar, door haat, maar Edu's idems over Mult. evenmin, door idem. En deze Schoondochter, van 70, uiterst gebelgd, (et pour cause!) heeft M. nooit gekend, was zelfs niet geboren toen die ménage à 3 van 1869 plaats had. Al wat zij vertelt, weet zij dus van Edu, onbetrouwbaar getuige in dit geval. Ik stel mij nu uitsluitend op litt. hist. standpunt, niet op dat van Pée, die volhoudt dat Edu so wie so een onbetrouwbaar heer is.

Zoo; dit is toch nog langer geworden dan ik dacht, gegeven mijn moeheid en het late uur. De limerick was mooij!6657 Tot ziens.

Je EduP.

P.S. Jany was laatst hier en we aten uitgebreid en aangenaam bij Van der Meulen. Wilde ganzen, bourgogne en een knappend haardvuur. En een mooi sneeuwlandschap van Van der Leck aan den muur!

6655Vermoedelijk een afbeelding op een prentbriefkaart.
6656Na het bericht dat Van Duinkerken in Leiden als bijzonder hoogleraar op de Vondelleerstoel benoemd zou worden, barstte een storm van kritiek los, die vooral werd verwoord door de Leidse hoogleraar Van Eyck en Ter Braak.
6657In DNE van 25 januari 1940, p. 487, kwam een door Pythia (Jan Engelman) ondertekende limerick voor die luidde: ‘Gevraagd een professor te Leiden / z.g.g.o.z.a.m. Heiden / of p.g. gewoon, / maar geen toffelemoon / die 't Vondelros paepsch wil berijden.’
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie