E. du Perron
aan
D. de Vries

Bandoeng, 24 maart 1939

Bdg., 24 Maart '39.

Beste De Vries,

Dank voor brief met het stuk v.B.5985 Dit laatste is oppervlakkig krantengepraat, maar als zoodanig nogal geschikt, leek me. Een paar onjuistheden, of onvolledigheden althans, zou hij moeten verbeteren. - Je brief over Caligula stuur ik door naar Vestdijk; dat zal hem plezier doen dat je zijn boek boven Couperus verkiest! Ik kies niet, tenminste niet buiten de vriendschap die me met V. verbindt terwijl ik C. nooit zag; eig. heb ik nooit echt contact met deze antieke verhalen, behalve wanneer ze door authentieke antiekelingen geschreven zijn. Ik weet wel dat je die dingen niet ‘historisch’ moet lezen, maar toch verliest zoo'n reconstructie voor mij direct een element (zelfs voor de belangstelling, stomweg) dat Tacitus of Suetonius wèl bezit. Dit zou ik nat. als ‘kritikus’ niet zeggen, maar beken ik jou als toevallige bizonderheid. Ik ben vandaag weer iets beter en begin morgen weer aan Dirk. - Gans zal blij zijn, de arme kerel, met je abonnement op Ce vice impuni. - Houd je taai verder! Ik ben benieuwd naar je bespr. van De Muze, ook om die aardige vondst van de ‘eereschuld.’5986 Tot nader. Je

EdP.

P.S. Wat is dat voor een juffr. waar Nieuwenh. het over heeft, die een ongepubl. studie schreef over de indische roman?5987

5985Waarschijnlijk C. Binnerts; artikel niet achterhaald.
5986De Vries recenseerde De muze van Jan Companjie in Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde 79 (1939) afl. 2, p. 298-302. De laatste alinea van dit artikel luidt: ‘Uit de Companjies-litteratuur spreekt (...) in het geheel niets van de wil, zich onbevangen open te stellen voor de cultuur van Indië. Het is bijna geoorloofd in dit verband de belofte van du Perron, een tweede deel: “Van Kraspoekol tot Saïdjah” samen te stellen, een vrijwillig op zich genomen ereschuld te noemen.’
5987Niet achterhaald.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie