E. du Perron
aan
J. Greshoff

Garoet, 20 oktober 1937

Garoet, 20 Okt. '37.

Beste Jan,

Ik péés nu gewoon voort aan die Van Haren-historie! Dank zij 't vóórwerk dat ik in Tjitj. gedaan heb, want eig. doe ik nu niets meer dan behoorlijk herschrijven wat ik daar uitvoerig aan materiaal heb opgezameld. Dit 1e verh. wordt een van de langste en vmdl. 45 à 50 blzn. (vanwege de ‘tijdskleur’ die er ook bij moet, al is het in lichte graad).

Hoe gaat het met jou? Excuseer me bij iedereen aan wie ik brieven schuldig ben, vanwege het werk. Vanmorgen bezocht ik even mijn neefje Eddy, nu gehuwd en werkzaam op dezelfde onderneming hier in de buurt, waar ik als jongen van 18 mijn vacanties kwam doorbrengen bij mijn broer. En Alijntje zegt nu ‘oom Eddy’ tegen hem, zooals hij het tegen mij zei. We wòrden oud; jij niet alleen; troost je dus!

Als je 't nog niet deed, zend mij dan geen Sept. nr. meer van G.N., want vandaag (20 Oct., = ± 20 dagen te laat) kwam het. Deze vertraging kan niet door Tjitjoeroeg komen, want mijn post van daar doorgestuurd komt met één dag vertraging. Ik vind dit nr. wat suf.4955 Mérode nix (van waar toch al dat geroep om dit zéér zwakke talent?), Stuiveling over de onbekende Gorter, die meer dan overbekend is (God God, we wéten 't nu, dat het marxisme zijn talent juist heeft gered!) erg schoolsch en onbeduidend. Wat is zoo'n artikeltje nu vergeleken met het boekje van Henny over Gorter? Lees 't eens achter elkaar, allebei, of vergelijk Stuiv. maar met het alleraardigste stuk van Vestdijk over Engelman, dan is het toch doodgewone snert? Verzen van Vic vielen me niet mee; behalve de zeer vermakelijke 6e Samenspraak. Walschap en van Eckeren - welke laatste ook moderniseert met de tegenwoordige tijden - verdom ik te lezen; zeker nu. Schrijf gauw eens wat prettigs. Jou en Menno antwoord ik altijd. Daar hoef ik nooit voor te gaan zitten, dat gebeurt vóór ik het weet. Hartelijks van ons voor jullie, steeds je

E.

4955In GN 35 (1937) 9 (september) waren onder andere de volgende bijdragen opgenomen: W de Mérode, ‘De ziekenzuster’ (p. 285); G. Stuiveling, ‘Gorter, de onbekende’ (p. 286-303); V. van Vriesland, ‘Dertien gedichten’ (p. 304-310); S. Vestdijk, ‘Maria moet blij ven varen’ (p. 311-316; n.a.v. J. Engelman, Tuin van Eros en andere gedichten. Amsterdam 1934; en J. Engelman, Het bezegeld hart. Amsterdam 1937); G. van Eckeren, ‘Het bodemlooze’ (p. 323-351) en G. Walschap, ‘Sibylle’ (p. 352-372).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie