E. du Perron
aan
R.A.J. van Lier

Parijs, 17 april 1936

Parijs, Vrijdagavond.

Beste Rudie,

Dank voor je nader uitleggend schrijven. Ik kan altijd beter met jou praten (subs. correspondeeren) dan met Freddy, omdat ik althans bij jou nooit door den toon van de wijs gebracht word. Freddy stapelt een vurige verbazing op een vurig betoog pro iets, omdat men dat betoog zoo overdreven vurig pro gevonden heeft. Maar soit.

De sop is de kool niet waard. Ik aanvaard met de grootste zielerust termen als ‘treurig geval’ en ‘beroerde kerel’. De vraag voor mij is alleen: met welke grondstoffen van zijn persoonlijkheid heeft Kloos dan toch zulke verdomd goede verzen gemaakt; want - al of niet volgens de Forum-theorieën, en polemisch of niet - hij kan toch niet iets echts gesuggereerd hebben met niks? De heele kwestie is wschl. dat Kloos, bij een zéér begenadigd dichterschap, helaas Hollander en provinciaal is gebleven, - dit verklaart ook zijn ‘weltfremd’ heid, waar Van Schendel mij o.a. over sprak, en waar Paap zoo'n munt uit slaat voor zijn polemische visie. - Provinciaal zijnde heeft hij gedacht, zoodra het goed ging, ‘que c'était arrivé’ - en hij is steeds tragikomischer geworden. Toch is Kloos als pathologisch geval, of hoe je 't nemen wilt, een studie waard; als ik de noodige gegevens kon vinden daarvoor, zou die studie mij aantrekken. (Bv. als ik hem persoonlijk kende, zooals Freddy.) ‘Een beroerde kerel’ geloof ik niet dat hij is; daarvoor is hij toch te veel dupe ook, te veel bij ongeluk ‘beroerd’, vind je niet?

De openbaring dat Perk een aardige kerel was, en niet een verve-lend heer, is voor mij geen openbaring; precies even weinig als dat Iris geen natuurpoëem is! Ik heb altijd gedacht dat hij een heel aardig iemand moest zijn; wat Kloos van hem vertelt is in dat opzicht trouwens zeer suggestief. Verder ken ik het boek van Betsy Perk over hem, waarin heele stukken staan van die beroemde brieven, die Freddy dan zoo getroffen hebben.

En tenslotte, zooals ik Freddy schreef: ik verklaar mij al deze vurigheid voor Perk slecht, van iemand die zoo superieur en überlegen over Tinan schrijft (keer op keer); het eene is niet in evenwicht met het ander. Ik, op mijn 36e jaar, stel tenslotte Tinan een flink stuk boven Perk, - aangenomen dat ze in talent gelijk zouden zijn.

Maar basta. Freddy is bij Van Eyck in de leer. Laat hem met vurigheid studeeren; en, lieve vrienden, zeggen wij allen ‘amen’.

Hierbij een bespreking van een ‘collega’ van je.4158 (Wat een belachelijke kruieniersmode van studenten om elkaar ‘collega’ te noemen, zooals die heer Weissglas mij eens schreef, over ‘collega's’ Batten en van Lier sprekende.) Ik kreeg het ding zoo net en had het al verscheurd, maar stuur het je toch door, als studiemateriaal. Dit is dus een jong hollandsch intellectueel. Dat zinnetje over het ‘wegblazen van het stof der eeuwen’ en over ‘schrijven alsof er geen bibliotheken waren’ is letterlijk gegapt uit een oude kritiek van Donkersloot over de Cahiers v/e Lezer (toen hij nog niet met mij gebrouilleerd was). Maar het onthullendste voor mij is: dat hij zich bij de krant nooit verveeld heeft. Wat een gelùkkige inborst heeft die knaap! Wat een smaak, gepaard aan verstand.

Hartelijke groeten, ook voor Freddy, van je

EdP.

P.S. Bestel die Menelaos-photo niet! Het orgineel staat nl. in de Loggia dei Lanzi in Florence, en dan, ik heb nu al wat anders. Dank.

4158Van F.P. Huygens over Het land van herkomst. Zie ook ‘Blocnote klein formaat’. In GN 35 (1937) 6 (juni), p. 607-608 (Vw 5, p. 231-232).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie