E. du Perron
aan
W.A. Kramers

Brussel, 16 januari 1931

Brussel, Vrijdagavond.

Beste Wynand,

Dank voor je brief en alles; de drukpr. gaat hierbij terug. Je zult toegeven dat mijn stuk tegen N. allesbehalve ‘lawaaierig’ is, alleen maar ‘to the point’. Benieuwd naar het stuk van Van Duinkerken,1461 maar dat is ook een rotvent en in ieder geval was het slotstukje van Donker's kritiek op Sine Nomine1462 voortreffelijk! Ongeveer de laatste 30 of 40 regels ‘algemeene beschouwing’. Die cliché's van die jonge dichters zijn op den duur èrg.

Mijn vrouw gaat uit op commissie zoodat ik het hierbij laat, dan kan zij de enveloppe meevoeren. Ik schreef Jan vanmorgen, o.a. dat ik van jou niets meer gehoord had (evenals hijzelf); daar laat ik het dan bij. Je licht hem zelf dan wel in over wat je doet of gedaan hebt, dat lijkt mij het beste.

Tot nahader, en met hart. groeten steeds je

E.

1461‘Katholiek of Sine Nomine?’, in DGW van februari 1931. Dit stuk was een reactie op dat van Donker, die zich had afgevraagd waarin het ‘katholieke’ van de poëzie der Jong-Katholieken school.
1462‘Jong Katholiek? Neen, Sine nomine’, Donker's bespreking van bundels van Engelman, Willem ten Berge en Gerard Wijdeveld. Vooral n.a.v. de laatste twee verwierp hij het epigonisme en ‘de moderne rhetoriek’ in navolging van Marsman en Roland Holst. Hij merkte o.a. op: ‘De orfische spreuken van het Elysium werden een dieventaal der jonge dichters’ (DGW, december 1930, p. 283-286).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie