E. du Perron
aan
A. Roland Holst

Amsterdam, 11 maart 1930

Amsterdam, Dinsdag.

Beste Jany,

Dank voor je beide brieven: die aan mij persoonlijk, en het voor mij bestemde gedeelte van den brief aan mijn moeder, die er weer kinderlijk blij mee was! - Dank ook voor je verzen, waarover straks meer. - Je hebt er géén idee van hoe we daar in dat huis gepèst zijn geworden, en die ingenieur-amateur-huisploert is wel een van de geslaagdste ploerten tòut court, en de geslaagdste huisploert, dien ik ooit meemaakte. Op het laatst hadden die lui gewoonweg een soort chantage bedacht op het ziektegeval van mijn moeder en zich baseerende op het feit dat we altijd toegaven om haar emoties te besparen. Tenslotte werd het mij echter te bar en heb ik een heidensch spektakel daar gemaakt, waarop die held niet meer thuis durfde komen dan onder bescherming van twee pootelingen van de politie, waar hij was gaan vertellen dat ik altijd met een revolver gewapend rondliep en gedreigd had: 1. gehakt van hem te maken, 2. hem dood te schieten* (De waarheid was dat ik gedreigd had hem zijn strot dicht te knijpen, als mijn moeder iets overkwam). Met het gevolg dat ik ondervraagd werd, dat mijn hebben en houden werd doorsnuffeld op zoek naar een revolver - die niet gevonden werd omdat hij er niet was - en dat we toèn ook meteen naar dit Museum-Pension zijn overgegaan. Wij zullen nu wschl. nog in proces moeten gaan met die ellendelingen. - Het grappige is dat het mijn moeder opeens hier erg beviel... dat ze zelfs niet meer naar een nieuw appartement wou, dat ze blij is met de eenvoudige properheid, hoe burgerlijk dan ook. van dit pension, met de afwezigheid van bediendenmisère (want in de Vossiusstraat hadden we ook weer twee meiden!) enz. enz. Ik wou dat ze altijd zoo verstandig was!

Verder hebben we nog allerlei andere misère. (Ik geloof heusch dat we op een ‘ongeluksdag’ hier gekomen zijn.) Twee aanget. brieven met geld zijn weggeraakt - één aan Sander met fl.325. erin, en één aan Van der Hoeven in Cannes, aan wien ik, om hem te helpen, fl.60. voor zijn artikelen had voorgeschoten. - En al deze rottige kleine pesterijen maken iemand beroerder dan een groote, serieuze affaire, dat is het lamste ervan. Ik verlies hopen tijd met advocaten zien, reclameeren op postkantoren, enz.

Intusschen gaat het met mijn moeder betrekkelijk goed, maar Simone is zeer nerveus en lag nu een weekje met ischias in bed. Ik schreef Van de Linde953 dat ik hem gaarne nog eens met S. opzoeken wou en denk dat ook zeker te doen vóór we van hier weer weg gaan. - Enfin, Jany, dat is een dubbel velletje misère en heusch, ik heb het nog kort gemaakt.

Met Slau gaat het veel beter; hij is veel opgewekter, wschl. in het vooruitzicht van zijn vertrek, dat op 1 Juni schijnt vastgesteld954. Plannen heeft hij nog heelemaal niet. Ik zag hem Zondag in Utrecht en maakte een gezellige lange wandeling met hem (die ik nòg in mijn beenen voel); eerstdaags verwacht ik hem weer hier. - Ik maakte verder met veel genoegen kennis met Victor van Vriesland, die ik vrij dikwijls ontmoet in de Américain, en die met Kelk wel de aardigste kennis is welke ik maakte hier in Amsterdam. (Buning zag ik nog steeds niet.) Amsterdam zou mij heusch heel goed zijn bevallen, als we er niet van het begin af aan zóó'n pech hadden gehad - eerst in de Marnix-, toen in de Vossiusstraat, en nu hier met die verloren aanget. brieven (terwijl de nawee van de Vossiusstraat ook nog niet voorbij is). En God weet wat er nog verder te gebeuren staat.

Van Vr. verzocht mij, als ik je schreef je hartelijk van hem te groeten. Ik sluit hierin een vers van hem, op De Kring, dat ik wel graag terug wou hebben, en dat in zijn soort prachtig is! - Tusschen haakjes: is het waar dat jij erotische verzen - sonnetten en zoo - geschre-ven hebt, die je alleen opzegt als je een beetje goed geborreld hebt? Of is dat weer zoo'n specifiek-Amsterdamsche-bohème-praatje? Als het waar is, dan neem ik het je bijna kwalijk dat je je priapeia voor MIJ verzweeg! Welk vreemd wantrouwen heeft je daartoe dan gedreven?

Om op je serieuze verzen nu te komen: je weet niet half hoezeer je mij een plezier gedaan hebt met het opzenden van die twee gedichten. Ik vind het ook heerlijk te constateeren dat je niets, maar dan ook niets, verloren hebt van je poëtische soepelheid en kracht; je bent daar met De Uitspraak opgetreden als een sportsman die voor zijn rentrée een geweldig stuk te lijf ging en het er schitterend vanaf bracht. Ook zonder je verklaring zou ik het gemakkelijk begrepen hebben (begrepen met het gevoel), want zulke poëzie verklaart zichzelf. Het is werkelijk poignant. Het is erg aan Kristal tegen Spiegel verwant, maar scherper en dramatischer misschien, door het geruisch in de strophen zelf. De eerste strophen zijn al suggestief (zelfs de allereerste), maar de laatste is prachtig - en je kunt op mij de proef nemen die hieruit bestaat dat een dergelijke poëzie al héél echt en vol moet zijn om eenigen indruk op mij te maken, laat staan een zoo grooten indruk als dit gedicht. Ook het andere, Lilith, vind ik zéér mooi, het is als de uitwerking van een deel van ditzelfde gegeven (het van god tot dier gaan door den tusschenvorm mensch), maar heeft meteen ook een verwantschap met die sfeer die ik zoo apprecieer in De Stervende Geliefden. Enfin, ik hoef je zeker niet nog méér te vertellen om je ervan te overtuigen dat deze twee gedichten mij zeer getroffen hebben, ook geheel buiten mijn vreugde om dat je je nu weer in poëzie bent gaan uitdrukken. Leve mevrouw Fröbe en Ascona955 - blijf er nog maar een heelen tijd! Het zou gewoon een doodzonde zijn als wij dergelijke gedichten zouden moeten missen voor je verkeer met Kring-en Américain-waardige dieren van een geheel ander gehalte, dan die dat vreemde schurende geluid maakten in die prachtige slotstrophe. - Als ik kritiek op De Uitspraak moest uitoefenen, zou ik alleen zeggen dat de toespraak van de derde figuur misschien iets te lang en te duister is; maar... 1o. gaat deze indruk misschien voorbij bij een zooveelste herlezing, 2o. is het wat lange en gesprokene in die voorlaatste strophen misschien oorzaak dat die laatste strophe zoo poignant in relief komt, met wat er zoo volledig en samengevat weer in gebeurt.

Ik lees nu je twee brieven over, omdat ik je eigenlijk ook op je voorlaatste nog niet behoorlijk antwoordde. - Ik zie daar weer dat zinnetje staan over Ina's stem, waar ik een halve lachstuip van kreeg toen ik het voor het eerst las. Des kapelmeesters is zij intusschen nog niet geworden (al wordt er nog wel aan gewerkt). - De Vijf Vingers zijn vijf prozastukjes van Marsman, en ‘bastaardproza’ si jamais il en fut. In Penthesileia, dat erin voorkomt, evenals dat stukje uit Erts 1929 over de Provence, staan stukjes die zóó uit De Afspraak konden zijn weggeloopen. Is dàt het ding wat je bedoelt en dat indertijd voor De Gids werd geweigerd? Slau zegt, met zijn bitter glimlachje: ‘Die heele Vijf-Vingers-historie is boerenbedriegerij’.*

Ik zend je eerstdaags, pour charmer une heure perdue, een in het Fransch vertaald romannetje van John Rodker956 - omdat ik weet dat je je soms voor hem interesseert. (Ik moet zelf het boek nog even lezen).

Madame Bergerette957 lijkt me zóó aardig uitje beschrijving dat ik met melancholie bedenk dat ik haar niet mocht ontmoeten, maar doe haar mijn vriendelijke groeten (pour la rime, si ce n'est pour la raison). Whitbrooke mag heusch niet denken dat ik hem voor den gek hield; ik denk met sympathie aan hem terug; doe hem ook mijn hartelijke groeten.

Ik geloof dat ik nu wel op alles heb geantwoord. - Of ik Eveline schreef? (daar alleen nog niet op). Ja, twee korte briefjes; vooral om haar die suggestie-praktijkjes af te leeren. Ik heb blijkbaar succes gehad; ze is nu tot zwijgen gebracht, God bless her!958

Ik zag hier vele aardige vrouwtjes (o.a. met Van Vr.) en nog niet één Vrouw. Zijn vriendin zag ik nog niet - die maakt een tournée, schijnt het. Voilà; later meer. Werk stevig voort; vele groeten aan mevrouw Fröbe en een ferme hand van je

Ed.

*Alsof de helft van één van de twee niet meer dan genoeg was.
953De arts B. van de Linde in Hilversum. DP's brief is niet teruggevonden.
954Slauerhoff beëindigt dan zijn assistentschap in de dermatologie in Utrecht en gaat een huisartsenpraktijk waarnemen in Den Haastert bij Nijmegen.
955Roland Holst droeg zijn bundel Voorteekens, waarin naast ‘Kristal tegen spiegel’ ook de prozabespiegeling ‘Het gouden plein’ was opgenomen, aan Olga Fröbe-Kapteyn op ‘in dankbare herinnering’ aan zijn verblijf bij haar in Ascona.
*Het is werkelijk een boekje van niks - waar de N.R. Ct. dan ook met zwijmelen op heeft gereageerd. (‘Men moet Marsman mystisch lezen’ en zoo.)
956Niet bekend om welk boek van de Amerikaanse schrijver het hier gaat. In het Frans vertaald werd o.m. Adolphe (1929).
957Iemand die Roland Holst in Ascona had ontmoet.
958Zie voor Eveline Blackett brief 350, 351 en 352 en 343n1 en 350n5.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie