E. du Perron
aan
P. van Ostaijen

Brussel, 14 februari 1928

Brussel, Dinsdag 14 Febr.

(Sint Valentijn).

Beste P.v.O.

Ik ben in de eerste plaats verdomd blij dat je weer zowat in orde bent; ik heb me waarachtig een beetje ongerust over je gemaakt. Je laatste moedeloze briefje en geen lettertje bij thuiskomst; ik dacht: ‘Die arme van Ostaijen heeft het misschien zwaar te verantwoorden’. Maar als het niet meer was dan een stukje tureluursheid is het veel minder erg, après tout. Ja, als die brave Burssens nu maar je instrukties opgevolgd heeft; het pak is naar Antwerpen. Heb je een nummer ontvangen? hoe vind je het? Ik heb bij nadere beschouwing overal één streepje (het dunne) onder de letters op de omslag laten vervallen; het zag er heus wat al te stijf en gegalonneerd uit (nadat Avontuur in kapitalen was gezet).

Het pak ingezonden kopij gaat dus door mij voor jou afgekeurd naar Dinger terug. Het gedicht van Marsman294 heeft ons beider voor. Ik stuur het naar Blijstra ‘pour la forme’, die is er natuurlik ook voor.

Heb je Albert Helman gevraagd?

Voor nr. 2 heb ik een één-akter van Blijstra (13 blz.) en een verhaal (4 blz.); Dinger zal zich ditmaal ook wel niet onbetuigd laten; wil jij Burssens zeggen dat hij mij zo spoedig mogelik zijn papiertjes zendt, en krijg ik ook jouw bijdragen zo gauw het kan? Ik zou Breuer alles liever morgen willen geven dan overmorgen: hij is tergend langzaam. - Tenzij er een te kort aan kopij is houd ik mij in nr. 2 koest. Voor 3 heb ik een korter verhaal (± 14 blz), het heet Ieder zijn kwelling, geloof ik.

Blijstra en Willink zouden graag 2 of 3 cliché's per nummer zien: ik ontving een vrij aardige tekening van zekere Roelofsz (iets in de trant van Magritte); het zou op een halve bladzij kunnen staan achterin. De vraag is alleen: wie die cliché's zal moeten betalen; en die vraag doe ik de heren per zelfde post. Ik wil wel één cliché voor mijn rekening nemen (± 60 frs.), maar ook niet meer. Voor dit eerste nummer heb ik ook al de port te betalen gekregen, een kleine 70 frs. Dus...

Ik zal zien je zo gauw mogelik een ‘lijvige roman’ te sturen; voor het ogenblik heb ik niets van die-n-aard. Ik zend je maar een bundel verzen van Theun de Vries (door Marsman zeer gewaardeerd)295 en twee bundeltjes van Jan van Nijlen296, in afwachting, en nog wat anders dat ik zo van Stols krijg. Mijn binder is een ellendeling; hij schiet niet op en ik heb ruzie met hem gemaakt; het gevolg was dat ik bij een andere binder ben moeten gaan. Dit verklaart je waarom ik zo goed als niets thuis heb. Over een weekje krijg je: ‘La Vie et les Confessions d'Oscar Wilde’, par Frank Harris (2 dikke delen, Mercure de France).297 - Wacht, ik heb toch wat voor je: een leven van de Prince de Ligne en een ander van Rivarol298 - zoals je zult zien: onopengesneden; stuur ze me, als je ze uit hebt, terug.

Nu, m'n beste, tot nader. Tot spoedig ziens, hoop ik!

Steeds je EdP.

294‘Romanisches Café’, dat Marsman toegestuurd had aan Van O en dat in het tweede nummer werd opgenomen.
295Terugkeer (Trajectum ad Mosam 21, 1927). Marsman schreef zijn positief oordeel in de NRC van 24.9.1927.
296De lokstem en andere gedichten (To the happy few, 1925) en De vogel Phoenix (Trajectum 26,1928).
297Zie ook Vw 2, p. 78-86.
298L. Dumont-Wilden, La vie de Charles-Joseph de Ligne (1927) en L. Latzarus, La vie paresseuse de Rivarol (1926).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie