E. du Perron
aan
P. van Ostaijen
Brussel, 11 december 1927
Brussel, Zondag.
Beste Van Ostaijen,
Ik krijg zojuist je cirkulaire254 terug, die door handen is gegaan van Dinger en Blijstra. Ik heb alles netjes overgeschreven en in de Vries en te Winkel-spelling gezet voor de rust van de lezer. Zie je of er nu nog mee akkoord gaat, en stuur ze mij dan terug.
Maar nog iets. Willink en ik hadden indertijd afgesproken dat, als het tijdschrift verscheen, hij een pentekening zou maken voor ieder nummer. Zo'n cliché kost 60 frs., maar die betaal ik dan buiten de rest om. We wilden die cliché's dan bij elkaar leggen en later een kleine map uitgeven met een paar inédits, en ik zou dan een tekst erbij schrijven, of we zouden (wat misschien aardiger is) ieder een tekst voor een tekening kunnen geven, wij vijf en mogelike latere medewerkers. In het tijdschrift komen de tekeningen dan vooreerst zonder tekst. Wat denk je ervan?
Als je het goedvindt, zet dan op de inhoudsopgaaf van nr. 1 nog: ‘Dit nummer (en ieder volgend nummer) zal bovendien een tekening brengen (of bevatten) van A.C. Willink.’255 - Blijstra en Dinger hoef ik niet meer te vragen.
Heb je ontvangen ‘Le Grand Dieu Pan’, een Engels verhaal door Toulet vertaald. Het is feitelikje reinste onzin, maar als men op een lange stoel ligt... De geest heeft soms van die rare berustingen.
Tot nader; met beste wensen en handdruk steeds je
EdP.
P.S. - Ik dacht de cirkulaire te laten drukken in het formaat en op het papier van het tijdschrift. Zeg nog even in hoeveel exemplaren? Het postcheck-nr. zetten we wel in nr. 1 zelf; dat weten we dan.
P.P.S. - De franse dichter Delavigne (ah, ce Casimir!) heb ik laten vallen om niet de indruk te geven dat we de mensen bij voorbaat willen doodslaan met citaten.256