[p. 10]

Spijkers met koppen

Postcensuur

Leve de Vrijheid!

De Academie-De Goncourt heeft voor enkele jaren het zonderlinge denkbeeld gehad om een negerroman, door een neger geschreven, ‘Batouaala’ door René Maran, met de jaarlijksche prijs te bekronen. Een zonderling denkbeeld omdat de litteraire waarde van dit werk zeer gering bleek te zijn. Het was echter, om extra-litteraire redenen, een zeer merkwaardig geschrift, dat dan ook de aandacht van alle Afrikakenners trok. Het beschreef nauwkeurig een aantal gewoonten en gebruiken van bepaalde negerstammen. Maran, zelf volbloed-zwart en daarbij koloniaal ambtenaar in het hart van Afrika, was de juiste man om, waar hij het volle vertrouwen van zijn rasgenooten had, de intiemste gebruiken te leeren kennen en te beschrijven. Dit boek nu is door een Indischen brievengaarder onzedelijk bevonden! Het werk is aan de afzender in Nederland teruggestuurd. Als dit bericht niet officieel bevestigd was, zou men het niet gelooven.

Wie beweert dat ‘Batouala’ een onzedelijk boek is, heeft de keuze: hij is een leugenaar of een ezel. Ik zal mij wel wachten om voor minister De Graaf te kiezen. ‘Batouala’ is een dood-ernstig boek, geschreven door een dood-ernstig man, met de allerernstigste bedoelingen. Het heeft geen enkel kenmerk van wat de goegemeente pornografie noemt. Integendeel het heeft veeleer de allures van een tractaat. Het werk heeft een zeer positieve, vooropgezette zedelijke bedoeling en strekking, welke zelfs bij oppervlakkige lezing aan een gemiddeld-intelligent mensch duidelijk wordt. Daarbij geeft het een aantal volkenkundige dokumenten, welke geheel buiten de onderscheiding zedelijk of onzedelijk vallen. In de Fransche pers heeft men juist den heer Maran er een verwijt van gemaakt dat hij een tendensroman geleverd had en dat daardoor de litteraire qualiteiten in het gedrang geraakt waren. Maar de Fransche kritiek bestaat uit gemeene vuilbaarden en de Indische postboden zijn de ware arbiters en de eenige zuivere verdedigers der Hooge Moraal.

Men kan Insulinde, dat - ik ben er nooit geweest - uitsluitend door onmondige kinderen en onbevlekte maagden bewoond schijnt te zijn, niet hartelijk genoeg gelukwenschen dat het zoo heerlijk bewaakt wordt, dat de kuischheid en de deugd er zoo hartstochtelijk en onbaatzuchtig verdedigd worden door de brievenbestellers.

Denk toch eens aan: wat een verschrikkelijke, barbaarsche tijden waren het, toen er nog een censuur bestond; - en denk ook eens aan Rusland en Italië: welk een middeleeuwsche toestanden! Daar heerscht geen vrijheid van drukpers, dat heerlijk geestelijk goed dat wij ons in den tachtigjarigen oorlog of bij de een of andere andere feestelijke gelegenheid veroverd hebben. Wij leven vrij, wij leven blij... Als er maar geen posterijen en geen imbecillen waren.

J. GRESHOFF.