[p. 419]

Twee Rondeelen

I
 
Milder dan het licht der zon
 
Vlammen in den nacht de sterren.
 
Liever zwerf ik naar uw verren
 
Schemerenden horizon,
 
 
 
Dan op een gebloemd gazon
 
Uit te staren in een serre.
 
Lichter dan een dag met zon
 
Vlamt de blauwe nacht der sterren.
 
 
 
Hart, dat zich op niets bezon
 
Van den avond tot den morgen,
 
Zwerf weer verder zonder zorgen
 
Nu de nacht zijn lied begon:
 
't Lied van ster en maan en zon.
[p. 420]
II
 
Vloek, zegen en juweel.
 
Een adem waait zij door het huis
 
En stuift de muren vrij van gruis.
 
Niets verontrust haar diep gekweel.
 
 
 
Een gloed, die ik mij steeds ontsteel,
 
Verschijnt haar schaduw om mijn huis.
 
Een vloek, een zegen, een juweel:
 
Zij waart, een adem, door mijn kluis.
 
 
 
Zij gaat er rond in rood en geel
 
Gewaad, geplooid om slanke lenden,
 
En kan niet eindigen te wenden
 
Eer ik mij in haar droom verdeel.
 
O vloek, o zegen en juweel!

D.A.M. Binnendijk