Een voorbereiding, zijnde de cahiers van Kristiaan Watteyn

Toelichting

Kees Snoek in E. du Perron, Het leven van een smalle mens:

Een voorbereiding
Zelf besefte Du Perron maar al te goed dat hij zijn vorm nog niet had gevonden. Uit een verlangen naar afronding en zuivering maakte hij omstreeks 1927 schoon schip. Hij publiceerde het definitieve literaire testament van Duco Perkens in de twee deeltjes Poging tot afstand (1927) en Bij gebrek aan ernst (1928). In mei 1927 liet hij een keuze verschijnen uit De behouden prullemand die hij beschouwde als de verzen van zijn vorige incarnatie Kristiaan Watteyn, wiens roman Een voorbereiding, zijnde de cahiers van Kristiaan Watteyn gelijktijdig werd gedrukt. Achter Een voorbereiding had hij in april 1926 eindelijk een punt gezet door in luttele dagen de drie slothoofdstukken te schrijven.
Enkele maanden later bekende hij aan Paul van Ostaijen dat het boek ver van hem af was komen te staan, omdat hij er al in 1922 aan was begonnen en er ‘met een, ook uitsluitend literair gesproken, telkens veranderende smaak’ mee was ‘voortgegaan tot half ’23’. Behalve dat hij er een slot aan had gebreid, had hij ook nog duchtig in de tekst geschrapt. Toch kon het hem nog steeds niet bevredigen, de toon was wel aardig, maar het verhaal zelf had niet veel om het lijf: de brieven van Watteyn aan Andrée deden hem zelfs denken aan ‘de Hollandsche verlovingsdrama’s’. Het naturalisme zat hem dwars. In zijn eerste schrijfperiode had hij de werkelijkheid weliswaar als uitgangspunt genomen, maar bewust vervreemding nagestreefd. Zo wilde hij het portret van Andrée Maricot vervormen door het te baseren op Jeffay’s schilderij van Clairette, waarin hem opvielen een ‘vermoeide en tegelijk harde blik’ en ‘bevroren melancholie’. Maar het lukte hem niet zich voldoende van de bête werkelijkheid los te maken: zijn herinneringen zaten hem in de weg en zijn beschrijving van de met Clairette beleefde episodes werd een traditioneel verhaal over een mislukte liefde. Problematisch was vooral de hybride figuur van Watteyn, die de meeste lezers irriteerde.
Toch bevat Een voorbereiding veel kenmerken die de roman in de sfeer van het Modernisme trekken: Watteyn vertoont een hoge mate van taalscepsis. Hij geeft staaltjes van stijlkritiek op bepaalde literaire stromingen, terwijl hij zelf een elliptische stijl gebruikt. De roman wordt voorafgegaan door een mystificerende voorrede, waarin de hoofdfiguur op de hak wordt genomen. Er is sprake van een roman in een roman: terwijl Watteyn zijn liefdesgeschiedenis vertelt, reflecteert hij over zijn roman Een studie in buitenkant die dezelfde ervaringen tot onderwerp zal hebben. Verder is de roman opgebouwd uit heterogene elementen, zoals dagboek, brieven, dialoog en vertelling. Maar dit alles werd door de contemporaine critici niet opgemerkt, want die waren veel te gefixeerd op het verhaaltje van die ‘lummel’ van een Watteyn.
Watteyns brieven gaan de sentimentele kant op, terwijl zijn beschouwingen juist spottend en zelfkritisch zijn. Deze discrepantie werd meteen opgemerkt door de criticus Frans Coenen, die Een voorbereiding besprak voor het tijdschrift Groot-Nederland. Coenen vindt het boek doorgaans geestig, maar betwijfelt de authenticiteit: het ‘vertoon van schrijnende scepsis en van zwak cynisme’ lijkt niet helemaal echt. Kristiaan Watteyn wordt gekenmerkt door tweeslachtigheid: ‘In ’t algemeen vindt men er deze tegenstrijdigheid, dat het jongemensch Kristiaan Watteyn tegelijk te naïef en te wereldwijs schijnt. [...] Hij lijdt aan zich zelven, en wil, bij God! geen romantisch sentimentalist zijn. En vindt dat negatieve bijwijlen ook weer een pose en weet dan niet naar welken kant zich te keeren in zijn onduldbaar zelfbewustzijn. Maar hoe kan deze broze, fijngevoelige zwakkeling dan zoo iets primitiefs en grofs verlangen als een kunstenaarsleven op den “butte Montmartre?” Hoe kan hij een oogenblik aan deze zijn eigen romantiek geloven?’ Tot zover klinkt Coenens kritiek erg traditioneel, alsof hij een roman had gewenst met karakterontwikkeling, gehoorzamend aan naturalistische criteria. Door het gebruik van de term ‘schrijnend’, waarop Coster het patent had, krijgt zijn kritiek bovendien een moralistisch tintje. Maar dan corrigeert hij zich: ‘Of behoort dit alles toch wel tot de figuur? Is hij de luciede zwakkeling, de zelfcritische ijdeltuit, die voortdurend negeert en afbreekt wat hij toch niet nalaten kon te [d]oen, en wiens wrange critiek op mensch en maatschappij eigenlijk de klacht is om eigen verscheurdheid?’ Hier wijken Coenens literair-kritische premissen voor een psychologische benadering, die inderdaad beter past bij Du Perron, groot bewonderaar immers van de verhalen van Edgar Allen Poe en van Stevensons The strange case of Dr Jekyll and Mr Hyde. In tegenstelling tot Dr. Jekyll was Du Perron zich scherp bewust van zijn ‘duistere ik’, ja cultiveerde hij het. Zo vertoont Watteyn een mengeling van enerzijds grote romantische gevoelens, zelfs dweepzucht en pathetiek en anderzijds ironische afstand, zelfspot en een besef van het feit dat hij ‘maar’ een rol speelt. Bij de figuren van Perkens overweegt de tweede reeks eigenschappen en verscherpt de ironie zich vaker tot cynisme. Alle grote gevoelens worden hier subliem geridiculiseerd.
Du Perron was zeer gefixeerd op de besprekingen van zijn werk, houtsnijdende kritiek nam hij altijd ter harte. Reeds in mei 1928 herzag hij zijn roman grondig en in de tweede druk, die in 1931 bij Stols verscheen, prees hij in het nawoord de scherpzinnigheid van de criticus Coenen.

naar hele biografie

E. du Perron, ‘Nawoord bij deze 2e druk’, in: Een voorbereiding, omgewerkte druk, 1931, p. 180: 
'Van alles wat ik tot dusver geschreven heb is deze roman mij misschien wel het meest ontsnapt.'

Uit Batten/Stols:

1927
22. EEN VOORBEREIDING
Zijnde de cahiers van Kristiaan Watteyn met een tekening van de schrijver en een voorrede van R. Queselius uitgegeven door E. du Perron. Bij W. N. Dinger te Bussum. MCMXVII [sic voor MCMXXVII].
II + 232 blz. 15,5 x 19,5. Colophon op blz. 232: „Een Voorbereiding werd, voor de eerste maal, gedrukt te Brussel, bij A. Breuer, 313, Elsene Steenweg, in honderd-twintig genummerde exemplaren waarvan de eerste twintig buiten de handel. Dit exemplaar draagt het nummer ..."
Groen omslag, bedrukt met den tekst der titelpagina. De teekening werd gedrukt op kunstdrukpapier.
[Geschreven Febr. '22 tot April '26 (de drie laatste hfdst., de rest ongeveer tot Juli '23, behalve van tijd tot tijd een „omwerking").
Gedrukt Mei 1927. In omloop gebracht Sept. '27].**
N.B. Deze uitgave bevat een opdracht: Aan Adé Tissing ; Voorrede, Cahiers (27 hoofdstukken). De Voorrede werd herdrukt in „Voor Kleine Parochie" (1931), blz. 28-33; de teekening in „Kroniek van Kunst en Kultuur" (190 15 Jan. blz. 55 en in G. H. 's-Gravesande „E. du Perron".
Zie nos. 23, 25 en 39.

1931
23. EEN VOORBEREIDING (Omgewerkte druk)
Met een tekening van A. C. Willink. A. A. M. Stols, Brussel & Maastricht, 1931.
184 blz. 13,5 x 20,5. Colophon op blz.t 83: „Van deze uitgave werden 15 exemplaren op geschept Hollands papier gedrukt. No ..."


Groen linnen band in goud gestempeld, c.q. groen omslag in zwart
bedrukt met tekst: E. du Perron. Een Voorbereiding [Uitgeversmerk].


N.B. De tekst van deze uitgave wijkt sterk of van dien van 1927. 
De opdracht luidt thans: Aan Menno ter Braak; de Voorrede is weggelaten; de roman bevat 8 hoofdstukken, ieder hoofdstuk is onderverdeeld. Het laatste hoofdstuk is gedateerd 1922-26. Bladzijden 179-181 worden ingenomen door het „Nawoord bij deze 2e druk", gedateerd Mei 1928. Op blz. 184 staat een lijst van werken door E. d. P. tot 1931 bij A. A. M. Stols uitgegeven; in voorbereiding zijn volgens die lijst Mikrochaos en Tegenonderzoek.
Zie nos. 22 en 25.

1937


25. EEN VOORBEREIDING


Roman door E. du Perron. Met een tekening van A. C. Willink.
 Derde druk. A. A. M. Stols' Uitgevers-Mij, Maastricht & Brussel.
Serie „Kaleidoscoop'', No. 26/27, z.j. [1937.]


192 blz. 12,5 x 19,5. Op blz. 184: „Gezet met de letter van Garamond en gedrukt bij de Firma Boosten & Stols te Maastricht".
 Blzn. 185-192 worden ingenomen door den catalogus van de serie „Kaleidoscoop''. NB. Voor deze uitgave werd gebruik gemaakt van vellen van den omgewerkten, 2den druk (1931); de titelpagina van dien 2den druk werd vervangen door de titelpagina als boven vermeld; blzn. 183 en 184 werden eveneens vervangen. Op blz. 179 is evenwel blijven staan: „Nawoord bij deze 2e druk" (Zie no. 23). De tekst is overigens geheel identiek met dien van den tweeden druk. Omslag c.q. band van crèmekleurig papier, in zwart en blauw bedrukt naar ontwerp van J. Buckland Wright.
Zie nos. 22, 23, en 37.

naar hele bibliografie

Aantekeningen:
Een voorbereiding is opgenomen, als onderdeel van het verhalend proza, in het Verzameld werk, dl. 1 (Amsterdam, Van Oorschot, 1955, p. 165-294).