P.P.C. Brief aan een Indonesiër

Toelichting

Kees Snoek in E. du Perron, Het leven van een smalle mens:

Omstreeks juli 1939 heeft Sjahrir Du Perron een brief geschreven, waarin hij erop aandrong dat hij in Indië zou blijven. Hij was toch een zoon van het land en kon hier nuttig zijn, bij voorbeeld door een boek te schrijven over Indonesische figuren. Du Perron reageerde op deze bede met een brief van begin augustus 1939, waarin hij zijn besluit uitgebreid toelichtte. Hij liet deze brief afdrukken in Kritiek en Opbouw. Dit was een krachtig symbolisch gebaar met politieke implicaties: de antikoloniale schrijver verantwoordde zich publiekelijk tegenover de vooraanstaande Indonesische balling. In een voorwoord bij de Franse vertaling van deze brief zou Malraux de implicaties van Du Perrons geste aanduiden door een vergelijking: ‘Men stelle zich voor dat Larbaud polemist zou zijn, geboren in Indochina en vriend van Ho-Chi-Minh, en dat de eerste vóór zijn vertrek naar Frankrijk afscheid neemt van de laatste, terwijl deze in ballingschap verkeert....’ – de gedachte dat de apolitieke bourgeois Larbaud zo’n brief zou kunnen schrijven was gewoonweg absurd. Maar Du Perron, volgens Pascal Pia de ideale burger van een republiek der letteren waarvan Larbaud de president zou zijn, had deze evolutie wel doorgemaakt.

Du Perron begint zijn brief met enig commentaar op het portret dat Sjahrir van hem had geschilderd. Hij kon dit portret op de meeste punten wel aanvaarden, maar het lag toch nog wat ingewikkelder:

‘Ik ben atavisties Fransman, qua opvoeding indiese jongen, door taal en sommige gewoonten Hollander. Op het ogenblik weer zo vereuropeest, dat er van de indiese jongen niet veel over is, zeggen sommigen – met wie ik het niet eens ben. Zet mij in een gezelschap echte indiese jongens en na tien minuten hebben ze mij als een der hunnen erkend. Waar voel ik mij thuis, met dat redeloze gevoel van “dit is mijn omgeving”? Ik weet het nu precies, nu ik, na vijftien jaar rondtrekken in Europa, weer in dit land terugkwam: in de omstreken van Mr Cornelis. Niet zozeer in Batavia zelf, maar van Meester langs Bidara-tjina naar Depok; als ik in de trein zit en die rode grond terugzie, besef ik, zonder het zelfs in gedachten te hoeven omzetten: “Hier hoor ik.” Daar alleen heb ik het gevoel van thuiskomen; terwijl mijn huis daar toch al lang niet meer staat.’

Dit redeloze Heimat-gevoel was echter niet genoeg om hem in Indië te houden. Hij wilde niet ontkennen dat de Indische wereld aan mensen die moedig en sterk genoeg zijn de mogelijkheid biedt tot ‘een veel groter uitstraling van zijn persoonlikheid, tot veelzijdiger aktiviteit’, ook in een koloniale samenleving, maar na 23/4 jaar de Indische realiteit te hebben meegemaakt, vond Du Perron het tijd worden om ‘op te sjezen’. Sjahrir had hem vergeleken met Malraux, maar de politieke rol die Malraux vervulde was hem eenvoudig niet op het lijf geschreven. Voor een ‘smalle mens’ doet het er weinig toe of Stalin dan wel Hitler of Mussolini het voor het zeggen hebben: ‘Ik heb precies even weinig lust om mij te laten koejeneren door de tyrannie van Stalin als door die van Hitler of Mussolini – enfin, dat weet u, en dat bent u niet met mij eens.’ Uit deze toevoeging kan worden opgemaakt dat Sjahrir – evenals Malraux – toentertijd het Sovjet-regime nog niet afwees, het was immers een marxistische staat.

Du Perron zette zijn motivering voort: ‘In dit land nuttig zijn, in zekere zin kàn het, geloof ik, maar toch erg langs een omweg. Om hier overtuigd “aan de goede kant” te staan, moet je Indonesiër zijn. Als ik Indonesiër was, zou ik misschien net zo krities, lastig, weerbarstig, kortom individualist zijn, maar... nationalist tot in de vingertoppen.’ Vervolgens maakte hij de vergelijking met Drona, de leermeester van de Pandawa’s die echter zelf bij Hastina behoort, de tegenpartij. Als het geweld eenmaal is losgebarsten, twijfelen de Pandawa’s een ogenblik, of ze hun leermeester ook moeten doden om al gauw te besluiten: ‘Ja! want hij hóórt bij de vijanden. En dan doden ze hem ook, maar als hij gedood is, begraven zij hem met alle eer.’ Uit deze passage blijkt, dat Du Perron een soort eindstrijd voorzag tussen Indonesiërs en Nederlanders. Hij bedankte ervoor daarbij aanwezig te zijn, hij wilde niet voor de keuze gesteld worden om de ene of de andere partij te verraden. Bovendien voelde hij dat zijn taak nu in Holland was. Daar wilde hij blijven strijden voor de vrijheid.

Sjahrir was niet geheel overtuigd: als Du Perron een echte totok was, dan kon hij het begrijpen, maar hij was toch ‘zoon van dit land’ geworden, en mocht dus de wereld bekijken ‘als zoon van dit land, de belangen van dit land en dit volk stellen boven die van Nederland en andere bloedgenoten. Nu gaat hij voor Nederland vechten zegt hij. Ik heb het idee, dat Du Perron nog niet helemaal afgerekend heeft met dat indisch-nederlanderschap van hem. Ik zal hem er wel eens over schrijven. Maar ik voel toch wel veel verwantschap met hem. Het is zoals je zegt een sympathieke kerel. Vooral zijn militante maar toch eerlijke scherpzinnigheid bevalt mij.’

naar hele biografie


Uit Batten/Stols:

1945

52. P.P.C. BRIEF AAN EEN INDONESIER 12 blz. 13 x 19. Omslag van grijs papier in den 1sten druk en bruin omslag in 2den druk. Colophon op blz. 17: „Deze Brief aan een Indonesier van E. du Perron werd voor het eerst gepubliceerd in het Algemeen, onafhankelijk en vooruitstrevend, indisch tijdschrift Kritiek en Opbouw van 16 Augustus 1936 [dit moet zijn 1939; red.] bij wijze van afscheid van Indonesië en sindsdien niet meer herdrukt. Het verschijnt thans ter gelegenheid van de bevrijding van Indonesië in Augustus 1945 als nr 3 van de serie Vliegend Verzet in een oplage van 500 exemplaren in de letter Bodoni bij de Drukkerij Albedon te 's-Gravenhage". Een 2de druk verscheen in 1000 exemplaren bij de uitgeverij De Telg te Amsterdam in januari 1946. Zie no. 53 en blz. 73.

naar hele bibliografie

Aantekeningen:

Met deze postume publicatie heeft Du Perron geen bemoeienis gehad. De tekst werd eerder gepubliceerd in 1939 in het tijdschrift Kritiek en opbouw, bij wijze van ‘afscheid’ van Du Perron van zijn geestverwanten in het toenmalige Nederlands-Indië. De ‘Indonesiër’ aan wie de tekst gericht is, is Soetan Sjahrir. De tekst werd herdrukt in de afdeling ‘Indisch memorandum’ in deel 7 van het Verzameld werk (Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1959; p. 124-131).

Zie ook: Dirk de Jong, Het vrije boek in onvrije tijd. Bibliografie van illegale en clandestiene bellettrie, Leiden, Sijthoff, 1958.