Kolonisatorswijsheid

Ik weet niet of de een of andere Verboom niet opnieuw wat zal rabbelen van ‘gezagsondermijning’, wanneer ik hier tot besluit een zekere kolonisatorswijsheid ophaal, maar ik waag het erop. Deze wijsheid kwam - als ik me niet heel sterk vergis - inderdaad van mr C.J.J. Versteeg, en moet een wijsheid zijn geweest waar hij echt op gesteld was, althans men kon er enige malen van genieten in het Bat. Nieuwsblad, toen hij daar waarnemend hoofdredacteur was. Volgens deze wijsheid dan hadden wij, Hollanders, deze koloniën eigenlijk niet al te best beheerd. Wanneer wij - dat wil dan zeggen onze voorvaderen - zo wijs waren geweest als de heer Versteeg, dan hadden wij zonder marren, en o.a. door een behoorlijk gebruik van het christendom, van alle Indonesiërs en Chinezen hier Hollanders gemaakt, en dan zou het er nu heel anders hebben uitgezien met de belangen, en de saamhorigheid, en de vaderlandsliefde in verband met uitheemse belagers, enz. enz. van al de diverse rassen die onze Oost bevolken.

[p. 120]

Ik stel mij voor een leraar, deze kolonisatorswijsheid verkondigend voor de gemengde klas.

Leraar: Kom voor, Latuperisa, en antwoord: is een Ambonees een Hollander?

Latuperisa: Neen, meneer! maar hij had het kunnen zijn. Eigenlijk is hij het ook wel, meneer, want hij bemint de hollandse driekleur als zijn eigen vlag. De Atjehers noemen hem trouwens blanda itam, meneer. Zwart, en toch Hollander. Aan de andere kant: Hollander, maar toch zwart. Wat is het ware, meneer?

Leraar: Het ware is dat hij zich voor de nederlandse driekleur zou doodvechten. Zegt dat soms niet genoeg? En jij, Tambajong, is een Menadonees niet even goed Hollander als een Ambonees?

Tambajong: Neen, meneer! Even goed Hollander misschien wel; wij vechten ook tegen de Atjehers voor de nederlandse vlag. Wij zijn ook christenen, tenminste vaak. Maar wij zijn niets van dat alles als de Ambonezen, meneer. Aan de Ambonezen, meneer, hebben wij de pest.

Leraar: Zeer ten onrechte, Tambajong! Wie samen voor de driekleur strijdt, hóórt samen, mòet gelijke belangen hebben, màg elkaar niet bestrijden. Menadonezen zijn dus niet meer en niet minder Hollander dan Ambonezen. Waarom zou de een het méér dan de ander zijn? Kan jij mij dat soms zeggen, Latuperisa?

Latuperisa: Neen, meneer. Maar... wie is meer Hollander, meneer, een Hollander uit Holland of een Menadonees?

Leraar: Die vraag is dwaas. Laat Sardjono die voor mij beantwoorden.

Sardjono: Natuurlijk een Hollander uit Holland, meneer. Meer dan een Menadonees. Meer dan een Ambonees ook. Meer dan een Javaan, zelfs als het een christenjavaan is, zelfs als hij westers gevormd is, meneer, en volkomen behoort bij de kaoem intjlek*, of bij het ambtenarencorps, meneer. Een javaans ambtenaar is óók minder Hollander dan een hol-

[p. 121]

lands ambtenaar, meneer. Niet minder ambtenaar natuurlijk; dat hoeft tenminste niet. Maar minder Hollander, vanzelfsprekend, meneer.

Leraar: Jong Lian Bie, wat denk jij ervan? Is een Chinees meer, of minder, Hollander dan een Javaan? Of dan een Ambonees?

Jong Lian Bie: Moeilijk te zeggen, meneer. Een gelijkgestelde Chinees... Ach, neen! Een Chinees blijft toch een Chinees, meneer? U mag mij geen strikvragen doen: een Chinees is even weinig Hollander als een Javaan of een Ambonees. Even weinig of even veel, meneer.

Leraar: Prachtig. Dus allen al even veel of even weinig, maar... de Ambonezen en Menadonezen vechten toch beter voor de driekleur. Maar als jullie àllen zich nu zo één voelden met de Hollanders dat iedereen even hard voor de driekleur zou vechten, hoe staat het er dàn mee?

Zwijgen.

Leraar: Dan zouden jullie allen zeker even veel Hollander zijn. Voel je 't verschil? Niet even weinig, maar even veel. Dan zouden jullie eigenlijk Hollanders zijn, al bleven jullie altijd in de Oost. Dan wàren jullie de Hollanders van de Oost.

Van der Plas: Pardon, mag ik wat vragen, meneer? Als ze nu allemaal Hollanders van de Oost geworden zijn, zijn ze dan geen Chinees, of Javaan, of Menadonees...

Leraar: Neen, Van der Plas. Of ja, dat zijn ze dan nog wel een beetje; de verschillen zouden altijd nog wel te merken zijn; maar dat viel dan toch eigenlijk allemaal weg, vergeleken met het Hollanderschap. Met het gróte en verénigende, hòllandse gevoel.

Van der Plas: Goed, meneer, maar... de Hollanders die uit Holland komen, al zijn die dan ook in de Oost, - die zijn toch... èchter Hollanders, meneer!

Leraar: In zekere zin wel, ja. Maar dat zou er dan zoveel niet meer toe doen.

Sardjono: Ja, meneer, ik begrijp het. We zouden ons allemaal Hollanders voelen, meneer, maar... de echte Hollanders, dat zijn dan toch...

[p. 122]

Leraar: Zeg het gerust, Sardjono!

Sardjono: De echte Hollanders zullen toch altijd... ja... haha, de èchtste Hollanders zijn, meneer. Ik bedoel, wij anderen zouden toch altijd maar namaak-Hollanders zijn. Al zouden we 't allemaal veel verder gebracht hebben in het Hollanderschap dan nu Latuperisa, helemaal echt zouden we toch nooit kunnen worden, meneer.

Leraar: Kom, kom... met de jaren...

Jong Lian Bie: Hoe kàn dat, meneer?

Sardjono: Misschien door rasvermenging, meneer? Maar dan zouden wij onder elkaar moeten trouwen: Javanen met Chinezen, Chinezen met Ambonezen, Ambonezen met Menadonezen, allemaal ook met... Hollanders, meneer. Trouwen is dan veel efficiënter dan christendom, meneer.

Leraar: Hm. In beginsel zou dat misschien zo moeten. In de practijk...

Sardjono: Misschien zou u mij niet graag uw dochter geven, meneer?

Leraar: Misschien wel niet, neen. Wat is er, Salomons?

Salomons (Indo-Europeaan): Meneer, ik ben toch nu al veel meer Hollander dan een Chinees of illander; bij ons thuis hebben ze altijd varkensvlees gegeten en nooit kikkers; wij hebben nooit de Islam gevolgd of de te-pe-kong, meneer! En toch zijn wij als Hollander nooit voor vol aangezien! Hoe wilt u dan dat deze Chinezen en illanders ooit verder komen dan wij, meneer? Dat kan ik niet geloven, dat dat mogelijk zou zijn. Of als dat mogelijk is, dan worden ze toch gemeen voorgetrokken boven ons, meneer!

Leraar: Er is van geen voortrekken sprake. Wij allen, zoals we hier zijn, zouden Hollanders zijn, uit.

Salomons: Jawel, maar een namaak-Hollander die helemaal geen hollands bloed heeft, kan toch nooit zoveel Hollander worden als iemand die al hollands bloed heeft, meneer.

Jong Lian Bie: Salomons laat zich erop voorstaan dat halve namaak beter is dan hele namaak. Dat is wel goed gerekend, maar namaak blijft toch namaak, niet, meneer?

[p. 123]

Leraar: Als jullie het zo beginnen te zien, wordt deze les onvruchtbaar. Sardjono?

Sardjono: Ik begrijp uw bedoeling toch heel goed, meneer. Wij moeten allemaal Hollanders worden, hollandse belangen dienen. Maar de echte Hollanders zijn, als Hollander, natuurlijk superieur aan de namaak-Hollanders, meneer. Nú kunnen we nog denken dat een Javaan of een Chinees, als Javaan of als Chinees, anders is dan een Hollander, meneer. Maar dàn valt er niets meer aan te doen: namaak-Hollanders zijn altijd mindere Hollanders dan echte Hollanders, meneer. Dat zal niemand kunnen tegenspreken, en deze wedstrijd in het Hollanderschap is dan bij voorbaat door de echte Hollanders gewonnen. Zelfs hier in de Oost. Ik bewonder de wijsheid van uw programma, meneer.

*De ‘intelligentsia’.