Victor Ido: Indië in den goeden ouden tijd

De heer Hans van de Wall - schrijver van vele toneelstukken en van de verdienstelijke roman uit het Indo-leven De Paupers, organist, muziekleraar, bas in de dilettanten-opera, spiritist en wat al niet meer - is in Indië, en zelfs in het Indië dat hij in deze twee delen oproept, een zo bekende figuur, dat eigenlijk alleen de dood hem had kunnen ontslaan van de taak die hij hier op zich nam; en ook dat hij dit deed voor de radio is volkomen logisch. De stem van oud-oom is onafscheidbaar van de herinneringen die oud-oom vertellen moest; het ene draagt bij tot de gezelligheid niet alleen, maar tot de smaak en kleur van het andere; en zeker in dit geval, waar het even klankvolle als diepe orgaan van de verteller ook weer haast gerekend moet worden tot de glories van Oud-Batavia. Daarom mag men het dus eigenlijk ook niet betreuren, wanneer in de-

[p. 194]

ze twee delen alle stijlslordigheden mee werden opgenomen, want klankloos nog dragen zij bij tot de gemoedelijkheid van het geheel. De heer Van de Wall heeft verder, op zijn papiertjes voor het spreekapparaat, wellicht vergeten aanhalingstekens te zetten, wanneer hij uitgebreid citeerde uit werk van anderen; deze begrijpelijke omissie is in de kopij voor de druk blijkbaar niet hersteld. Een enkele maal doet het komisch aan: bijv. wanneer men in een bespreking van De Haan's Oud-Batavia ongeveer het hele prospectus van dat onvolprezen werk herkent; maar meer dan komisch is het werkelijk niet. Hier en daar vergist de verteller zich ook: de admiraal van het braziliaanse eskader, op bezoek bij de G.-G. Van Lansberge, heette, met een juist curieus hollandse naam (overblijfsel uit de tijd van onze Maurits de Braziliaan): Van der Kolk, terwijl de franse naam waarmee hij hier wordt getooid, Jurien de la Gravière, die was van zijn tegenstander in de politieke troebelen van daarginds. De schrijver van onze Negerhut avant la lettre, de novelle Kraspoekol, was niet Dirk van Hogendorp, maar zijn vader Willem. Van Dirk was de toneel bewerking naar die novelle. Maar ook dergelijke feilen zijn van weinig belang, vergeleken bij de werkelijk allervriendelijkste sfeer, die het de heer Van de Wall gelukt is, rustig voortpratend, rond zijn hoorders te spinnen.

Men vindt hier variatie genoeg, want de verteller vertoont zelfs een panopticum van G.-G.'s uit de Compagnies-tijd; hier en daar deinst hij niet terug voor critiek, maar zijn grondtoon is overtuigd conformistisch. Het verraad aan Dipo Negoro begaan, redeneert hij, was zeer verklaarbaar als men bedenkt hoè erg men toen in de penarie zat; de mensen die er later over schreeuwen hebben makkelijk praten. En zo verder; dat alles hier eigenlijk pour le mieux was (en nog is), dat er niet af te dingen valt op het gezellige leven dat de Hollanders zich in Indië hebben weten in te richten, het spreekt wel vanzelf dat dit conditio sine qua non is voor het slagen van de sfeer bovengenoemd en waarop de ware luisteraar naar dit soort souvenirs dan ook uit is. Maar de heer Van de Wall is verre-

[p. 195]

weg op zijn best waar hij herinneringen ophaalt aan persoonlijke belevenissen en kennissen: zo vindt men onder meer een charmant portret van een jeugdige oplichter, zich noemende Otto Ovid Domon; een zeer amusante en ongetwijfeld natuurgetrouwe weergave van het optreden van de groteske komediant Royaards; een ontstellende en spannende reeks bovennatuurlijke gebeurtenissen welke zich ten huize van de verteller zelf hebben afgespeeld. Men verlangt door dit alles naar de mémoires van Victor Ido, onder voorbehoud dat hij iets minder gewicht hechten zou aan het plankenleven van zijn tijd - maar het is waar, een deel van zijn eigen leven verliep daar, en bovendien, van het openbare leven in Indië was dàt misschien wel de bloem... Voor de kennis van een voorbij Indië zijn deze boekjes haast onmisbaar, en op zichzelf beschouwd een ontspanningslectuur van de aangenaamste, van de meest ‘menselijke’ soort.