Louis Guilloux: Angélina

Louis Guilloux neemt onder de franse ‘proletarische’ schrijvers van heden als ongemerkt een allereerste plaats in. Na zijn eersteling, La Maison du Peuple, waarvan de te grote soberheid voor de goede lezer toch werd goedgemaakt door een onmiskenbaar authentieke toon, gaf hij Dossier Confidentiel, waarin als het ware de persoonlijke, individuele aanvulling gegeven werd op het vorige boek. La Maison du Peuple was het naakte verhaal van een opkomend ‘klassebewustzijn’ en vond als zodanig vele gretige lezers; Dossier Confidentiel, dat bijna onopgemerkt voorbijging, en in de uitwerking en compositie enige feilen vertoont, is tot dusver wellicht de supe-

[p. 165]

rieurste uiting van dit talent, waarvan men zeer veel verwachten mag: het is een zeer eigen ‘poëzie’, door Guilloux tot sterke uiting gebracht, in een stijl die tegelijk verdroomd, warm, elastisch, vol gedachten en toch beeldend weet te zijn. Er is een sprookjeselement in dit boek, ondanks het reële menselijke drama daarachter, waardoor de bitterheid van de levensbeschouwing op de gelukkigste wijze vermengd wordt met de kleurigheid die het leven nooit verliest voor de dichter en het kind. Wanneer ik Dossier Confidentiel Guilloux' rijkste boek noem, terwijl La Maison du Peuple, sterk als een in kalk neergezet huis van Vlaminck, toch zoveel meer ‘geslaagd’ heten mag, ook in het mannelijk terugdringen van elke sentimentaliteit, als contrast met wat eens de proletarische toon bij uitstek leek, de verliteratuurde deernis-toon à la Charles-Louis Philippe, dan is het omdat hij hier als mens meer ingezet en als schrijver veel meer gedurfd heeft. Sindsdien heeft Guilloux andere boeken geschreven, waarin hij weer meer met zijn proletarische lezers rekening scheen te houden dan met zichzelf: het weer wat te sobere verhaal Compagnons, dat roerend mag heten in zijn onsentimentele trant, maar dat tenslotte een heel korte horizon vertoont; de roman Hyménée, waarvan het gegeven een beetje simplistisch aandoet, maar dat niettemin boeiend weet te zijn door vertellersgaven die altijd aanwezig waren, maar die zich wellicht hier juist op hun duidelijkst hebben laten gelden.

Angélina, het laatste boek van Guilloux, lijkt een vergissing, als men niet in aanmerking neemt wat de schrijver zeer bewust moet hebben beoogd. Het is namelijk deels een teruggaan naar zijn eerste manier van La Maison du Peuple, maar waarin hij het nu al archaïsche karakter van het eerste socialisme heeft trachten waar te maken door een wederom poëtisch, eigenaardig koloriet van ouderwetse toneeltjes en verouderd idioom; waarin de eerste conflicten van het zich tegen ‘de vijand’ aaneensluitende proletariaat, zo eenvoudig en zo huiselijk bijna, vergeleken met de grote roeringen van later, in het vocabularium van een vervlogen verleden worden

[p. 166]

opgeroepen; met een boerse simpelheid waarin de bloemetjes niet ontbreken en die, hoezeer ook beheerster en beknopter, soms aan Erckmann-Chatrian herinnert. En men leest dit simpele verhaal geboeid door dezelfde, zeer sterke vertellersgaven, die de lezer meetrokken door Hyménée. Het einde van het boek is (in tegenstelling met wat als regel mag worden beschouwd) veel sterker dan het begin; het jonge meisje Angélina, in haar eerste ontgoochelingen zich bewust wordend van de realiteiten des levens maar ook van haar eigen gelukkige natuur, houdt de aandacht beter vast dan het kind, dat in den beginne voornamelijk voorwendsel leek om de samenleving te schilderen waarin het moest opgroeien. Men zou de roman Angélina kunnen beschouwen als een verzwakte naklank van La Maison du Peuple, maar dit lijkt mij onjuist; ieder boek van Guilloux lijkt veeleer een nieuw experiment waarin deze auteur van zijn eigen middelen kennisneemt, en wanneer dit talent zijn volle maat zal geven, kan men een boek verwachten van grote betekenis, waarin de tot dusver verspreide elementen teruggevonden kunnen worden in een geheel, dat menig ‘gecôteerd’ boek in de schaduw stellen kan in de hedendaagse franse literatuur.