Roger Couderc: Justine

Er is ernstig sprake geweest van deze kleine roman voor de Prix Goncourt, en in dat geval was er wel een heel ander boek aan de publieke aandacht overgegeven dan nu gebeurd is. Men kan zich moeilijk een stiller, bescheidener, ouderwetser boek voorstellen dan Justine; zo volkomen toch ook in de traditie van het kleine franse meesterwerk: ‘mesure latine’, eenheid van toon en gegeven, soepele stijl die tegelijk fleurig en sober weet te zijn, zachte belichting op beheerste ontroering, etc. Justine is het eerste boek van Roger Couderc, die zich dorpsdokter noemt en verblijf houdt in Cahors; Roger Couderc is vijftig jaar op het ogenblik dat hij deze stille kleine roman uitgeeft; dit alles zegt genoeg voor de hoek waaruit men het resultaat heeft te beoordelen. Als men van de tegenwoordige tijd uitgaat, van de vele en collectieve driften, het hunkeren naar leiding van millioenen meer of minder razend verdwaasden, verdient het met nog geen hoek van het oog

[p. 130]

te worden ‘langsgeschouwd’. Als deze roman, behalve een verouderd vrouweportret, het ‘portret’ brengt van Cahors, dan gebeurt het nog op een wijze, waarbij die van het verwante geval Bruges-la-Morte van Georges Rodenbach bijv. stormachtig afsteekt: hier zelfs geen geliefde die tot besluit met haar eigen vlechten geworgd wordt, alsof de betrokken-lucht-sfeer van de stad, zo doortrokken van carillon-regentjes, opeens door een donderslag moest worden opgeschrikt - hier sterft een der geliefden ook, maar veraf, in den vreemde, in het achterland van Laos, en de andere, die eenzaam overblijft, zal op zijn dood nakauwen als op het enige wat haar rest, zal zijn ziekteverloop uitvoerig reconstrueren, uit de gegevens van de dokter die hem verpleegd heeft. De roman Justine sterft langzaam uit; als René op de boot vertrokken is, heeft nog wel de heldin Justine, maar allerminst de geroutineerde lezer, enige hoop dat hij terugkeren zal...

Wat aan het tragische slot voorafgaat, is ‘een Liefde in Cahors’: een jonge weduwe aan haar venster ziet een jonge man voorbijgaan; zij gaat op hem letten; hij wordt haar vriend. Voor mensen die tuk zijn op een ‘kiese’ behandeling van dit soort onderwerpen, zou dit boek nog te sterk kunnen zijn van ‘kiesheid’: alle gevoelens van het jonge paar worden vermeld, naast welgekozen, doodeenvoudige, daarom toch tactvol suggestieve feiten als: een kleine jaloezie, een daarbij behorende ruzie, een wandeling, een verkoudheid waarvoor René in een hotel door Justine verpleegd moet worden, omdat dit nog het minste opzien baart. Er is ook nog de figuur van Justine's tante, de ongetrouwde Annette, die over haar burgerlijke bezwaren heenstapt, om alleen naar haar medegevoel te luisteren voor het gelukkige paar. Op het bekoorlijke relaas van deze kleinestads-idylle na doet de sfeer misschien nog het meest denken aan het vermaarde Un coeur simple van Flaubert. Maar de tijd waarin Justine verschijnt, geeft voor hen, die het niet negeren willen of kunnen, een bijzonder relief eraan: Roger Couderc, die met de literatuur zolang alleen als genieter omging, de oude vriend van Jean de Tinan, die tot

[p. 131]

dusver alleen enige - naar men zegt zeer fraaie en lieflijke - verzen in tijdschriften verspreidde, moest wel buitengewoon standvastig in zijn voorkeur voor het verleden zijn, om nu opeens deze geschiedenis te kunnen publiceren, waarin iedere koorts van heden volmaakt wordt genegeerd. Gelezen als tegengif voor heden - van hoe korte werking dan ook - is dit literaire kunstwerk van een dorpsdokter bijzonder verkwikkelijk. Er zijn, als men de franse roman na Fromentin's Dominique nagaat, nog verscheidene voorbeelden te noemen van even geslaagde, stille, beheerste en kleine ‘meesterwerkjes’ van dit soort; het zij dan de roem van Roger Couderc dat zijn eersteling daar gemakkelijk bij in de rij kan. Groter eerzucht heeft hij waarschijnlijk niet gehad; en sterker: een herhaling van Justine zou pijnlijk kunnen zijn; het zou iedereen volkomen onverschillig kunnen laten als Couderc tweemaal of vijfmaal tot een gelijke prestatie in staat bleek.