18

Bovendien is de welingelichtheid van de Schoondochter soms aangewezen op niet veel sterkere prestaties dan het eenzijdig citeren van door dr Pée zelf reeds volledig gepubliceerde brieven van Tine, met een voortdurend uitgestrekte vinger naar de tranen aan deze kant, alsof het werkelijke leven niet wat gecompliceerder was dan een met tranen bewezen ‘déze heeft gelijk, zie maar!’ Terwijl zij zelfs bij Marie Anderson put, mag men veronderstellen, voor bijzonderheden als de in

[p. 608]

Mulratuli's gezin bevallende Francisca (blz. 204), aan welk feit de Schoondochter niets weet toe te voegen, wat zij toch zeker gedaan zou hebben als Edu er haar meer van verteld had, Edu die er juist zoveel ‘wijzer’ door geworden zou zijn. En mr Tromp Meesters heeft Multatuli nooit ‘laaghartiger’ gezien dan in de affaire die hij natuurlijk weer ‘diepgaand bestudeerd’ heeft in De Vrije Fries van 1916, waarin een ds Busé een briefwisseling van Multatuli met zekere heer Houwink heeft geopenbaard; maar, afgescheiden van het feit dat dergelijke openbaringen door dominees (ik denk aan die door ds Vos in Vragen van den Dag 1921, door mij in De Man van Lebak aan een heronderzoek onderworpen met zeer verschillende conclusie) meestal een bijzonder bijsmaakje hebben, lijkt het commentaar van de idool-verliezer Tromp Meesters mij bij uitstek voor contrôle vatbaar. Maar ook deze briefwisseling raakt in hoofdzaak de familie-affaire en dus het terrein van dr Pée.

Bijzonder weinig ‘objectief’ zal de latere biograaf ook de bewijsvoering van de Schoondochter tegen de gehate ‘maîtresse’ vinden van blz. 298-300, waar een damesbetoogtrant bij uitnemendheid een onderwerp bij uitstek voor deze betoogtrant behandelt: het huwelijk van Multatuli nl. met zijn ‘maîtresse’. Alleen om met haar de triomftocht van Vorstenschool te kunnen bijwonen huwde hij Mimi, ‘bewijst’ de Schoondochter, en dat hij dit tweede huwelijk zelf belachelijk vond leidt zij geen ogenblik af uit de omstandigheid dat Multatuli zijn eigen ideeën over het vrije huwelijk, waarin hij bovendien reeds 12 jaar met Mimi leefde, ontrouw moest worden, maar om redenen die haar persoonlijk aangenamer zijn. Alsof Multatuli, wanneer hij werkelijk niet met Mimi had willen huwen, dan maar niet alléén van die triomftocht zou hebben genoten! Wat bewoog eigenlijk nog deze gewetenloze egoïst, die immers alles en iedereen aan zichzelf opofferde, Mimi mee te nemen?

In de Multatuli-Herinneringen, die nicht Sietske in Nederland jrg 1910 publiceerde, leest men hierover:

[p. 609]

Met al zijne vrijheidstheorieën was zijn tweede huwelijk eene groote inconsequentie; het maakt den indruk van een amende honorable aan de maatschappij, boven wier wetten hij zich zoo verheven achtte. 't Ware nu aan hem geweest dit met de daad te bewijzen, door met de tweede vrouw te blijven leven zonder maatschappelijken band. 't Huwelijk heeft nu dienst gedaan als rehabilitatie der vrouw, waarmede ook door hem feitelijk het zegel is gezet op de noodzakelijkheid dezer instelling.

 

Maar déze redenering is de wrekende Schoondochter niet genoeg; het kon mooier!

Op blz. 372 vind ik een familie-openbaring die mij om de indische kant ervan is opgevallen. De familie Van Heeckeren van Waliën, zuster en zwager van Tine, zou Dekker, volgens zijn zeggen, vóór het ontslag in Lebak, op de handen gedragen hebben; en de Schoondochter weerspreekt dit, wijzend op de inderdaad juiste omstandigheid dat deze zelfde mensen Tine's verloving met Dekker reeds afkeurden en bij haar huwelijk niet tegenwoordig waren. Hier nu is een ogenschijnlijk sterke bewijsvoering die door de kennis van enkele data en feiten volkomen ineen kan storten. Toen Dekker nl. met Tine verloofd was, had hij een zeer ondergeschikte positie, toen hij (in 1846) met haar huwde, was die positie niet verbeterd, noch een betere positie in uitzicht. Daarna echter bracht hij het tot assistent-resident, een positie die in het toenmalige Indië voor hoger gold dan in het huidige, en vóór Lebak was hij zelfs een assistent-resident die gunstig bij de G.-G. stond aangeschreven; dat pleegt voor de indische families in kwestie alles te veranderen. Zoals het ontslag opnieuw alles veranderde, want daarna was Dekker's carrière ‘mislukt’ en werd hij een zwager die zijn schulden niet kon betalen. Het zou dus niets verwonderlijks hebben, indien toèn naar een reeds vergeten oudere opinie werd teruggegrepen.

‘Dit kwalijk riekende familiebrouwsel’, citeert de Schoondochter (blz. 25) een heer Reyers die, hoewel ook Multatuli-

[p. 610]

bewonderaar, toch pro Edu is en bij voorbaat overtuigd van Multatuli's klein formaat als mens. Deze heer werd sindsdien door de Schoondochter nog ampel van dat brouwsel voorzien, dat is zeker. Hij wilde (blz. 27) echter ook een wetsartikel dat ‘aan het monster “publiek” moest verbieden in anderer familie-gebied binnen te dringen, daar rond te wroeten en verwoestingen aan te richten’. Misschien dat hij van het nieuwe brouwsel dan minder last had, want voor schoondochters schijnt zijn wetsartikel niet gemaakt; die zijn niet zo publiek of zo monsterlijk als voor dat artikel wel zou hebben gemoeten.