6

Wie zich eens voor de kleine Max interesseerden, krijgen nu in dit waarheidsboek Eduard Douwes Dekker Jr und kein Ende. Het procédé, door de Schoondochter gebezigd om haar man te rehabiliteren, is voor bestudeerders van het Fussoen een kostelijke bijdrage, en eens, als ik er tijd voor vind, stel ik mij voor een novelle te schrijven waarin men iemand de ganse provincie ziet afreizen om een soortgelijke rehabilitatie te verwezenlijken, maar men zou beter gramofoonplaten kunnen geven van elk bezoek - enfin, hoe dan ook, het is mevrouw Douwes Dekker-Post van Leggeloo ongetwijfeld gelukt haar echtgenoot voor het grootste deel te rehabiliteren.

[p. 566]

En hoewel zij met de grootste uitvoerigheid op de kinder-achtigste en kleinburgerlijkste beschuldigingen is ingegaan, ik ben bereid haar voor het in dit opzicht bereikte resultaat ook kranig... ja, kranig te vinden. En al zouden multatulianen als dr Pée het mij kwalijk nemen, om hem die eens de kleine Max was doet mij dit hartgrondig genoegen.

Dat Edu, behalve dan in het artistieke, mislukt zou zijn, men moet grondig oneerlijk of een beetje simpel zijn om het vol te houden. Voor zover ik dit dus, zij het dan onder voorbehoud, dr Pée nog mocht hebben nagepraat, wil ik ieder woord in die ricverscbillende feuilletons vhting gaarne herroepen. Integendeel, gezien de werkelijk zeer verwaarloosde opvoeding die hij als jongen kreeg, verdient de zoon van Multatuli bewondering om ver van gewone eigenschappen; in ieder geval heeft men zonder voorbehoud te erkennen dat hij zich, in de strijd om het maatschappelijk bestaan, uitzonderlijk goed heeft gedragen.

Wat wil men meer? Het idee dat hij een genie moest zijn van het formaat van zijn vader om die vader te... mogen haten is absurd. Zijn vader - en dit blijkt uit de brieven door dr Pée èn door Ter Braak gepubliceerd meer dan duidelijk genoeg - heeft hem van zijn kant te weinig liefgehad, laat ons gerust zeggen: ook te zeer gehaat, om iets anders van de zoon te verwachten. Bovendien: wie vermeet zich uit te maken wat mag en niet mag, moet en niet moet, in gevoelsaangelegenheden en tussen intiemste familiebetrekkingen als deze? Dr Pée, die vermoedelijk de eerste zou zijn om te protesteren tegen de uitspraak dat Multatuli verplicht was zijn eerste vrouw te blijven lief hebben en de ‘indringster’ Mimi smadelijk weg te jagen, is de laatste die decreteren mag dat Edu verplicht was zijn vader te eren en lief te hebben. Wij zijn hier op een terrein waarin alleen de acteurs van het drama een soort recht op apodictische uitspraken krijgen. Het Fussoen dat zo zelfverzekerd Multatuli richt als ontaard echtgenoot en vader, moge zich aan dat gelijk te goed doen, Edu en Nonnie te blijven vervolgen omdat zij niet van Multatuli hielden, is werken met precies even botte zekerheden.

[p. 567]

Wanneer Multatuli's zoon met de opvoeding die hij kreeg een doodgewone jongen was geweest, had hij het hoogstwaarschijnlijk gebracht tot koetsier in Italië. Wanneer hij maar een klein beetje slim was geweest en van het soort warhoofdige mislukkelingen waarbij dr Pée hem eigenlijk schijnt te willen indelen, dan had hij het gebracht tot gids bij Thomas Cook, tot cicerone met een gegalonneerde pet. Hij bracht het daarentegen tot leraar in de wiskunde eerst - de kwestie van onderzoek naar diploma's is weer bij uitstek een fussoensaan-gelegenheid - en daarna tot leraar in het frans en italiaans, terwijl uit verschillende getuigschriften blijkt dat hij vooral in italiaans uitblonk en ook zeer goed venetiaans en milanees kende. De uitstalling van dit soort getuigschriften in het boek van de Schoondochter doet grotesk aan, maar wie dr Pée's argumentatie las, zal zich hierover niet kunnen beklagen.

Ik wil overigens best aannemen dat ook dr Pée nog wel andere documenten ‘achter de hand’ heeft. Ook in de nalatenschap van Mimi schijnen nog gevaarlijke geheime paperassen te zijn, die morgen of overmorgen als buskruit zouden kunnen ontploffen. Nieuwe brieven van Multatuli over zijn zoon kunnen worden geopenbaard, en wat zal ailes dàn verkwikkelijk worden. De waarheid in deze materie zal niettemin niemand vinden, omdat, bij een zo grote haat tussen vader en zoon als waarmee men hier blijkbaar te doen heeft, de waarheid aan de hoofdpersonen zelf ontsnapt moet zijn, en derden nooit genoeg gegevens zullen hebben om werkelijk een oordeel te vellen, zelfs als zij daar hun meest gepassionneerde of meest objectieve best voor deden. Men komt op dit terrein zeker niet verder dan tot het meer of minder overtuigende advocatenbetoog, het gepassionneerde pleidooi van mensen die ook partij worden, - of tot een quasi-objectief oordeel dat om een soort onnozel gezoek naar het ‘juiste midden’ even waardeloos wordt, als het zich voor de waarheid gaat uitgeven.

Dat een vader en een zoon het nodig vinden of niet laten kunnen elkaar zwart te maken, is bovendien erg genoeg, - maar het spektakel van twee advocaten die met lust en ijver

[p. 568]

zouden voortgaan, de een de zoon, de ander de vader zwart te maken, feitelijk uitsluitend voor de conclusie: ‘Zie hoe mijn cliënt toch maar het volste rècht had die ander zozeer te verafschuwen!’ behoort tot het naarste dat men zelfs in een Fussoensrel kan bijwonen. Hoe gauwer men met diè komedie ophoudt, hoe beter, onverschillig het resultaat - of wat daarvoor moet doorgaan.