[p. 541]

Multatuli en de luizen
Aantekeningen bij een nieuw waarheidsboek over Multatuli

[p. 542]
Aan Henri A. Ett
[p. 543]

1

... en de luizen van het Fussoen. De Multatuli-wespen, beestjes die nog tot de open lucht behoren, worden vervangen door Multatuli-luizen, essentieel een binnenkamer-aangelegenheid. Als de grote man niet vernietigd kan worden door zijn buitensporigheden, dan door zijn binnenmisère, zijn intiemste tekortkomingen, door alle nog steeds niet geïncasseerde rekeningen van de familierel.

Neem een groot man, laat ons zeggen een groot staatsman; laten diverse politieke partijen hem verdacht maken, zijn particuliere leven op straat gooien, het blijft een publiek debat. Maar laat hem van zijn vrouw scheiden, laten bij een scheidingsproces 36 werkvrouwen, dienstmeisjes, keukenprinsessen en ander ontslagen personeel aan het woord komen, en de man is onteerd voor het Fussoen; d.w.z. het Fussoen is ten grondigste overtuigd.

Het Fussoen: de lafste vorm van ordinairheid. Mag men ‘Fussoen’ schrijven, als de grappige Journalisten? Waarom niet, als deze spelling de feilloos juiste weergave is van deze vertoningsvorm van het fatsoen. Het fatsoen kan zijn ogenblikken hebben van oprechtheid, het Fussoen (dat zich nooit zonder hoofdletter vertoont) verdraagt zich met oprechtheid als schmink met een natte spons. Een fatsoenlijk man, dat is, met een bijzondere intonatie uitgesproken, een, behoorlijk mens; een fussoenlijk man, dat is de klabak van de fatsoensfaçade, de fatsoensbediende, de fatsoensrakker, zoals de hoogstonfussoenlijke Vestdijk het noemt, een soort stille smeris belust op alle ongerechtigheid waarover de ponteneurige fussoenskliek ‘afkeurend oordeelt’. Het Fussoen is... essentieel burgerlijk, ging ik zeggen, maar neen, een beetje

[p. 544]

maatschappelijke ondervinding leert dat het socialisme en de democratie, het communisme en het ennesbejerdom hun Fussoen hebben, hun fussoensburgertjes en fussoensproleten.

Ordinair en laf. Er zijn opstandige en romantische ordinair-heden, zeer prollige ordinairheden die toch niet precies laf zijn, demonische, theatrale, pathologische en onnozele ordinairheden; het meest kenmerkende van de ordinairheid genaamd Fussoen, is dat ze voor en na alles laf is. Deze ordinairheid steunt immers op de gemeenschapswrok tegen de enkeling die uit de band durfde springen, op het samenklon-teren van de geregelden en getemden, op het afkeurend hoofdschudden van de koffie- en thee- en bouillon- en slemptantes die aan het ‘veroordelen’ gaan, op de ridderordes als kenmerk van eer en verdienste en de hoge traktementen als definitief bewijs van maatschappelijke waardigheid, die maatschappelijke waardigheid die voor de fussoenskliek nauwkeurig met menselijke waardigheid samenvalt, op collectieve wraakneming en sociale beloning. Deze ordinairheid mobiliseert de kracht van de velen tegen de enkelen, en streeft naar ‘Orde vóór Alles’; het is de angst zelf gestraft te worden die zich omzet in bestraffing, met vereende krachten, van wie die angst niet of niet genoeg hadden. Doodsangst voor de publieke opinie, voor wat in de krant gezegd en gezet wordt, gaat onvermijdelijk samen met de verklikkersijver van het Fussoen.

Zo werd een dik boek over Multatuli, emanerend van een gekwetste weduwe, een boek dat de waardige uiting had kunnen zijn van een gegriefde vrouw, het ademloze gekwebbel van een verontwaardigde mevrouw; een loodzwaar boek vol beledigd Fussoen; een boek waaruit, als Multatuli's as volmaakt is opgegeten, de rose vampier stapt van het verzadigd Damesfussoen, behangen met alle bijeengegraaide maatschappelijke linten en rozetten.

En als het Multatuli geldt, smult half Nederland mee - na driekwart eeuw nog zo gretig als in 1865.

Het boek heet De Waarheid over Multatuli en zijn Gezin, door... de Schoondochter, - wat het type is van de titel die

[p. 545]

een bepaald publiek ‘trekt’. Let op de Schoondochter die de Waarheid zeggen gaat. De Naakte Waarheid omtrent Mata-Hari noemde de vader van die z.g. oosterse danseres het familiegeroddel dat hij over haar uitgaf; en toen Multatuli's as nog warm was, doemde er reeds een mevrouw op, die niet langer harden kon dat diè man als zo ‘hoogstaand’ gehuldigd werd en die dus haar Muhatuli-wespen uitgaf onder het pseudoniem... Veritas.

Dat was de eerste goot, die vloeien moest over Multatuli's urn. En toch was die Veritas, de vrije vrouw en ex-Multatuli-leerlinge Marie Anderson, nog de sympathiekste van al deze waarheidbrengers. Bij haar tenminste ronduit sensatielust, - en zij gaf zich volstrekt niet uit voor een in burgerdeugd gekuraste dame.

De tweede goot was het boek van de oostindische ambtenaar van de Rekenkamer en naneef van Dipo Negoro's overwinnaar-door-woordbreuk De Kock. De maniakale wrok van deze man tegen Multatuli, waarvan hij zelf een mensenleven lang last heeft gehad, zoals anderen gekweld worden door niersteen of indische spruw, is niet moeilijk verklaarbaar, ook als men de afstamming buiten beschouwing laat. Deze dienaar des gouvernements moet het als een persoonlijke belediging hebben ondergaan dat die andere zich zo vrij en hervormend heeft durven gedragen, en de roem die hij meende te verwerven als ‘ontmaskeraar van Max Havelaar’ moet zijn gekweldheid in dienstijver hebben omgezet. Maar toen hij overleed, gaf hij zijn Multatuli-arsenaal van boeken en papieren aan het Multatuli-museum, en dat mag men niet licht teilen. Hij bewees daarmee te beseffen dat hij, wat hem een schijnbestaan van scribentje verschaft had, aan de Oorsprong verschuldigd bleef.

De derde goot... aanschouw de nieuwe Veritas, de Waarheid van de Schoondochter. De waarheid voor de kleine luiden van de geest; als de klanten van het Fussoen hierna nog niet weten welk een volslagen ellendeling, leugenaar, hypocriet, komediant, ontaarde echtgenoot en vader, en laagstaand

[p. 546]

mens van klein formaat de grote schrijver Multatuli was, dan zou het zijn om aan alle aardse zekerheden te twijfelen, dan leren zij het nooit.

Maar de waarste waarheid in dezen is immers: dat zij het allang wisten; sinds de publicatie van Multatuli's brieven door Mimi wisten zij het nog definitiever dan zij het al wisten toen Multatuli nog leefde; - sinds die publicatie is Multatuli alle Fussoensgenieters onder zijn z.g. bewonderaars kwijt geraakt. En dan zijn er nog mensen die een zo onthullende publicatie betreuren!

Maar is het niet benijdenswaardig, zei mij iemand die van het nieuwe waarheidsboek gehoord had, dat zij nu nòg tegen hem kijven, onder welk voorwendsel dan ook? Is dit niet het beste bewijs dat hij de enige grote schrijver van onze hele 19e eeuw is en dat hij hun nog levend dwars zit? Want je gelooft toch niet dat die mensen hem werkelijk kwalijk nemen dat hij zijn vrouw verwaarloosde en een maîtresse had, dat dàt hun werkelijk schelen kan?

Ik voerde aan dat er nu een belasterde zoon was en een beledigde schoondochter. Hij haalde de schouders op en begon smakelijk te lachen. Het was een cynisch, onbehoorlijk mens, - geenszins een ‘multatulist’ overigens; alleen maar iemand die niet ernstig kon blijven bij de ernstige verontwaardiging van zekere mijnheren en mevrouwen.