[p. 50]

Evocatio

 
Vriendin, grote vriendin, die nimmer zijt gekomen!
 
Traag zouden zijn uw voeten, doch uw handen breed
 
en hecht om bei mijn handen, want gij weet, gij weet
 
dat ik naar u verlangd heb in mijn diepste dromen.
 
 
 
Breed ook en sterk uw schouders, doch volkomen
 
slank nog uw middel en karmijn de mond die 'k beet
 
tot bloedens toe, als gij, woordloos uw kleed
 
verlatend, boodt me uw lichaam, blank en lome.
 
 
 
O onbekende! 'k Zag u ééns toch: 'k was... vijf jaren?
 
hoog was uw kapsel, zwart, met enkle grijze haren,
 
krachtig uw neus, uw voorhoofd, als uw kapsel, hoog.
 
 
 
Voor een psyché, die koel en zuiver kaatste
 
terug uw beeld, dat zich, tweevoudig, plaatste:
 
bloot tot het middel, in mijn starend kinderoog.