[p. 66]

Dialoog over het detektive-verhaal

A: - Verslind je zoveel detektive-verhalen omdat ze je meer amuseren dan andere lektuur? Maar ik zou dan nog willen weten, op welke manier. Lees je maar lukraak wat op dit gebied uitkomt en is het altijd wel goed? De toevloed lijkt mij zelfs door een hele familie niet meer bij te houden! B: - De markt voorziet ook hier alleen maar in de vraag. Maar er bestaan nu dan ook gidsen voor de meer serieuze lezers: omnibus-volumes van het beste op dit gebied, met bijna wetenschappelike inleidingen. Hier is de laatste gids die ik ken: Masters of Mystery van H. Douglas Thomson, een intelligent lezer en een voortreffelik klasseerder, daarbij niet gespeend van engelse humor.

A: - Een lijvig werk. En niet eens het enige?

B: - Er bestaat een nog veel lijviger van een franse heer Michaud, minstens 600 bladzijden groot formaat; maar die heeft de materie wel wat erg wetenschappelik behandeld: hij is tot in de neveligste oudheid teruggedoken, om er alles uit te slepen wat ook maar even met een detektive kon worden vereenzelvigd of verward. Er zijn natuurlik allerlei verhalen te vinden, bij de oosterlingen en elders, waarin een raadsel moet worden opgelost waar veel van afhangt: het wel en wee van een land, of een mensenleven, en dat soms zelfs met misdaad in verband staat. Als de botsing tussen de Sfinx en Oedipus niet voldoet, dan de deduktiekunst van Voltaire's Zadig, die zelf weer tot even scherpzinnige voorvaderen blijkt terug te voeren. Het is een staaltje van die historiese geest, die met zulke zwaarwichtige bedoelingen toch zo hups weet vals te spelen. Thomson maakt in zijn boek grapjes over deze metode, ofschoon hij Michaud nergens noemt.

A: - Ik weet het: deze literatuur stamt eigenlik geheel af van Edgar Poe.

B: - Ja, uit het gelukkige mengsel van Poe's buitengemeen analyties vernuft met de bizarre sfeer van zijn verhalen, die op zichzelf wel met volstrekt eigen middelen gekreëerd werd, maar niet oorspronkelik was, want men had de duitse fantasten gehad, de engelse spookverhalen van het zwarte soort, de zogenaamde ‘Gothic story’. Ook wanneer men Poe als een geniaal vernieuwer erkent, hoeft

[p. 67]

men niet te vergeten dat hij bloeide in een omgeving van ‘Blackwood articles’, van de kommerciële gruwelverhalen die hij zelf zo geestig heeft geparodieerd. Een verhaal, gehouden in deze sfeer, maar bedoeld als demonstratie van wat een analyserende metode vermag, die hij later zoveel zuiverder nog zou toepassen in The Mystery of Marie Rogêt, werd het allereerste detektive-verhaal, en meteen in vrijwel volmaakte vorm: The Murders of the Rue Morgue. Het is ongeveer 40 bladzijden groot en bevat toch reeds alle elementen van het volwaardige detektive-verhaal; op één kleine fout na, die aan alle bewonderaars ontgaan schijnt te zijn en die je wel niet interesseren zal.

A: - Integendeel, ik voel mij al begerig worden naar de oplossing van deze mysteriën. Onthul mij het geheim van het detektive-verhaal. Uit welke ingrediënten bestaat het? ... ‘elementen’, zoals jij zegt.

B: - In de eerste plaats natuurlik het boeiende, een element dat eigenlik in geen enkel boek ontbreken mag - behalve dan in de romans van Barrès -: de vraag is alleen of dit boeiende voor de politieroman precies aan dezelfde wetten gehoorzaamt als bij andere romans. Men schijnt een proef genomen te hebben, in de hospitalen, met lektuur die de zieken hun eigen lichamelike toestand zou kunnen doen vergeten; het enige soort dat aan dit doel beantwoordde was de politieroman. Gebeurt dit omdat het soort voldoende boeit om ons aan onze eigen wereld te onttrekken, maar ons tevens nergens werkelik raakt? Is de kriminele wereld van de detektive-roman een sprookjeswereld voor volwassenen, iets wat de Duizend-en-één-Nacht voor oosterlingen was? Het is zeer wel mogelik, ik zal je straks zeggen waarom. Ik weet wat je op de lippen hebt: het schaakspel-element. Ook dit vertegenwoordigt een intrinsieke waarde inderdaad van het soort; het is alleen jammer dat, toen men het eenmaal ontdekt had, men er zó op is gaan letten, de schrijvers al evenzeer als de lezers, dat andere, even onontbeerlike kwaliteiten er door zijn weggedrukt. Om hun ‘plot’ goed in elkaar te zetten, hebben vele detektive-auteurs eenvoudig vergeten te schrijven, te vertellen, als je dat liever is. Conan Doyle is voor minstens 50 pCt. de ongeëvenaarde meester op dit terrein, omdat hij ook een bijna ongeëvenaard verteller is; Gaboriau, die zeer feuilletonisties en slecht schreef, is

[p. 68]

daarom niet minder een overtuigd en overtuigend verteller; hij geloofde aan zijn personages, zozeer, dat zijn speurders Tabaret en Lecoq nauweliks minder levend zijn geworden dan Sherlock Holmes. De speurder van Poe: Dupin, is misschien minder levend, omdat Poe, als altijd, meer een suggestief silhouet gemaakt heeft dan een uitgewerkt portret, maar als verteller en stylist beide is Poe natuurlik hors pair. Verscheidene schrijvers van oudere mysterieromans, in de eerste plaats een Wilkie Collins, danken hun sukses terecht aan hun schrijversmiddelen en -overtuiging. Men speelt in de moderne detektive-produktie te snel en uitsluitend schaak, al gebeurt dit dan dikwels ‘klassiek’ en knap.

A: - Ik kan me voorstellen, dat de opgedreven produktie zo'n verkeerde snelheid in de hand werkt. Bovendien houdt men nu eenmaal niet meer van lange romans. Maar ik geef toe: in de enkele detektive-verhalen die ik las, was ik altijd dankbaar als er een zekere ‘sfeer’ bij werd geleverd.

B: - Een ander element dat natuurlik meteen tot de ‘sfeer’ bijdraagt, is het kriminologiese, de misdaad. Thomson schrijft daarover enige dingen, waarover ik het niet met hem eens ben: o.a. dat de misdaad niet van primair belang is, dat het detektive-verhaal de misdaad immers niet au sérieux neemt - dit is alleen realisties waar - en dat het sensationele niet of a basic significance is. Als de misdaad van belang is, en in een politieroman is zij altans onmisbaar, lijkt mij dit belang juist ‘basic’! De teorie dat misdaad als misdaad ons hier niet interesseert, is maar half juist; het is toch een feit, dat de lezer onbevredigd blijft als de detektive niet een moord krijgt op te lossen, en vele bladzijden verder is Thomson in tegenspraak met zichzelf, waar hij toegeeft dat de lezer dan het gevoel krijgt dat de speurder zijn tijd verknoeit. De misdaad maakt deel uit van deze sprookjeswereld die vooral niet de onze is; maar de luciditeit van de speurder moet de angstsfeer tenslotte overwinnen, en in het goed vertrouwen daarop voelt men de duisternis van het begin af door de intelligentie overheerst: men weet immers dat het zo zijn zal, als het zo nog niet is. Toch bestaat hier een verschil tussen Fransen en Engelsen bijv.; de franse lezer deelt John Bull's vrees niet voor wat ‘morbid’ is, vandaar een wellustiger karakter van het sensationele en misdadige in franse politie-

[p. 69]

romans, dat de lezer die meer met het engelse artikel vertrouwd is hindert. Dit heeft met het schaakspelerstalent op zichzelf niet te maken, want Le Mystère de la Chambre Jaune van Gaston Leroux, dat alle eigenschappen heeft van de ‘thriller’, is tevens als schaakspel superieur en tot in onderdelen verantwoord. De engelse politieroman is meestal ‘cleaner’ van misdaad-atmosfeer, maar de sfeer van Poe toont nogmaals aan hoe een verhaal bloedig kan zijn, ‘morbid’ en toch bijna volmaakt.

A: - Als ik je goed begrepen heb, is deze sprookjeswereld voor volwassenen, met de intelligentie aan het eind die alles weer rationeel maakt, eigenlik een soort ‘poëzie’, altans wat de Engelsen ‘romance’ noemen. Ik denk inderdaad soms terug aan de slappe boekjes, die we op school lazen, en waarop de onderwijzers zo verwoed jacht maakten, de Nick Carter's en Lord Lister's, als verwant aan kermispoëzie, zoals die zich uit in de stuiversopera's, complaintes, berijmde legenden van Jack the Ripper, van Fualdès en de moord van Raamsdonk. Aldus opgevat, wordt ook Sherlock Holmes, al is het in verbeterde editie, een populaire held, wat trouwens zijn ongewone beroemdheid ook buiten de literatuur verklaart.

B: - Ongetwijfeld; Sherlock Holmes is een poëtiese of romantiese held, een vorm van de Uebermensch die de lezer zich wenst, die de duisternissen van de kriminele wereld doorlicht en toch met een schijn van rationele middelen alleen. De tegenhanger van Holmes is Fantômas, die, even bovenmenselik als hij, de sprookjeswereld juist in stand houdt, die 32 dikke delen lang iedereen vermoordt waar en wanneer hij maar wil, voor wie geen muren, geen afstanden of lijfwachten bestaan, kortom, die de Boze is in persoon en zijn hellekunst aan de eenmaal gegrepen lezer als een eigen logika opdringt. Dit meesterwerk volgens de surrealisten dankt inderdaad al zijn sukses aan wat jij noemt ‘kermispoëzie’. In deze bizondere wereld werd een botsing tussen Holmes en Fantômas iets als Prospero die Satan tracht te bezweren; op een reëler bodem zou de tegenstelling van Holmes eerder Al Capone zijn, en de vraag wie het winnen zou, betekende dan niets anders meer dan of de realiteit het zou winnen van de romantiek of andersom. Wat een reële Holmes zou uitrichten tegen een ‘gang’ in Chicago, zou natuurlik essentieel iets anders zijn dan

[p. 70]

wat de Holmes van Conan Doyle in staat is te doen tegen zijn grote vijand Moriarty, of, als men hem buiten de engelse sfeer zou brengen, tegen Fantômas. De reële Holmes zou om te beginnen geen alleenstaande amateur-detektive kunnen zijn, en daarmee reeds afstand doen van zijn voornaamste troef als ‘karakter’.

A: - De fantazie, onder een schijn van realiteit, blijft dus overheersend?

B: - Maar alléén onder een schijn van realiteit. Het openlik-fantastiese detektive-verhaal, zoals sommige intellektueler auteurs er geschreven hebben, de Fransman Pierre Véry bijv. in Le Testament de Basil Crookes, is van het eerste ogenblik af onovertuigend, behalve als fantasties verhaal.

A: - Maar deze realiteit, die de verhalen dan toch voedt, moet op zichzelf interesseren? De misdaad op zichzelf, zij het dan naast het detektive-probleem, houdt de aandacht vast. Hoe verklaart men anders de series boeken en artikelen die gewijd zijn aan werkelike misdaden: de grijze serie van Perrin, het sukses van een Bouchardon, de omnibus-volumes van ‘real crime mysteries’, en vroeger al, de fameuze kollekties van Les Crimes Célèbres? Ik vraag mij zelfs af of de detektive-verhalen niet deze belangstelling steunen, inplaats van andersom.

B: - De twee steunen elkaar, en altijd weer in dezelfde verhouding, die hier het verschil zou aangeven tussen de lezer van mémoires en die van romans. De bewezen menselike afwijkingen boeien de lezers van echte misdaden; de toegevoegde elementen van fantazie en schaakspel die van de uitgedachte. Met dat al is het niet zeldzaam dat een detektive-verhaal steunt op het kuriosum van de misdadiger, dus psychologies, zowel als op dat van de misdaad zelf, dus als inventie. Sommige verhalen van Holmes, als The Man with the twisted Lip, zijn op werkelike gebeurtenissen geïnspireerd; en het sterkste voorbeeld is misschien weer The Mystery of Marie Rogêt, waarin Poe, in Dupin's plaats optredend, uit werkelike kranten en met geen andere gegevens, een werkelike misdaad oplost; d.w.z. van twee richtingen beredeneerd de juiste inslaat. Het is het zuiverste geval van ‘fair play’ dat men kent, volgens Thomson, en de twee elementen waarover wij nu spreken zijn er harmonies in vermengd. Het is alleen jammer dat

[p. 71]

voor onze tegenwoordige smaak, die misschien bedorven is door de meest gekompliceerde ‘plots’, de richting van Poe zo voor de hand liggend, en bijna de enig-mogelike lijkt. Men is hier toch voornamelik geboeid door de onovertroffen redeneerkunst van Poe, door zijn gave om de eenvoudigste feiten zo te belichten en te groeperen, dat men gespannen luistert. Daarbij wéét men hier dat het echt gebeurd is.

A: - Maar zou men het met de realiteit alleen niet kunnen stellen, in een politieroman?

B: - Ik ben zeker van niet. Er bestaat een z.g. realisties genre, waarvan de voornaamste beoefenaren zijn: Austin Freeman en Freeman Wills Crofts. De eerste is dokter, en heeft als zodanig veel met de kriminologie van doen gehad; hij zoekt zijn kracht in uitvoerige beschrijvingen, die meestal langdradig worden, van de wetenschappelike metodes van zijn detektive, Dr. Thorndyke. Zijn hoofdpersonen zijn nog volgens het Holmes-Watson-model, dat door zovelen gevolgd werd, ingedeeld in een held en een getuige; Crofts daarentegen, die een post bekleedt bij de spoorwegen, schijnt er volstrekt op gesteld dat zijn speurders volmaakt zonder karakter en altans zonder type zullen zijn. De reaktie van Crofts is duidelik: hij wil aantonen, dat hij niet gelooft aan de geniale detektive van het Holmes-soort, die terecht door Thomson bij de ‘intuitionalists’ wordt geklasseerd; hij wil de nadruk leggen op de onfeilbaarheid van de metode alleen, en hij rekent dan ook alles na, bouwt alibi's op en pluist die weer uiteen, met een rekenmachine en een spoorboekje, in welk laatste hij fenomenaal vindingrijk is. Zijn speurders: Burnley, French, zijn vervelend van kleurloosheid, maar zijn ‘plots’ zijn natuurlik onberispelik. Dit tot nul reduceren van de ‘held’ heeft onaangename kanten: de uitvoerige gesprekken bij Crofts zijn wel erg van iedere bekoring ontbloot, en voor een kursus in het ontdekken van misdadigers bestaan tenslotte betere handboeken. In The Cask, zijn beroemdste roman, wordt zo'n gewicht gehecht aan de manier van naspeuren, en ook de kritiek heeft zich daarop alleen zo blind gestaard, dat men geen rekening meer is gaan houden met het psychologiese element, dat niet alleen ongeloofwaardig, maar ridikuul is. De ontdekking van de misdadiger is voor romans van dit soort het grootste gevaar: deze mis-

[p. 72]

dadiger, door de rekenmachine onontkoombaar opgeleverd, wordt om de eenvoudigste menselike redenen toch weer bepaald onaannemelik. Om een misdaad uit te voeren als Boirac in The Cask zou men niet alleen zelf een rekenmachine moeten zijn en als misdadiger bovenmenselik, maar bovendien eindeloos voorbereid, terwijl hier alles bij improvisatie wordt uitgevoerd.

A: - Ik denk dat ik toch een van deze verhalen bestuderen zal. Maar het soort waarin de speurder een ‘type’ is, blijft toch veel groter?

B: - Natuurlik; intuïtief hebben de meesten daarin hun heil gezocht. Het bizarre, buitengewone, ook als het de kant van het komiese uitgaat, suggereert al dadelik het meer-dan-gewone van de geest die de mysteriën beheersen zal. Zo kreeg men de levendige Fransman met het puntbaardje, Poirot, het oude mannetje in de hoek van Orczy en Chesterston's Father Brown; zo kreeg men, in de overigens soms zeer goede verhalen van Van Dine, die onuitstaanbare skeptikus uit de school van Wilde, Philo Vance. En zovele anderen die, hetzij door positieve uiterlike kwaliteiten, hetzij door kontrast, de beroemde speurzin aannemelik moeten maken. De vader van het ‘type’ is waarschijnlik le père Tabaret van Gaboriau, wiens zonderlinge levensdrama zo'n amusant hoofdstuk vult in L'Affaire Lerouge. Ook Sherlock Holmes had, naar Conan Doyle ons vertelt, nog veel meer een type moeten worden dan hij geworden is; de illustrator van de verhalen, Sidney Paget, maakte hem zo knap omdat hij zijn jongere broer tot model had. Het spreekt vanzelf dat het beeld van Holmes tenslotte tweedimensioneel blijft, zoals ook dat van Dumas' d'Artagnan, maar men gelooft aan deze figuren, zolang het verhaal duurt, en men kènt ze daarna, men herkent en akcepteert ze onmiddelik in een volgend verhaal. Men zag nooit dan één kant van hun leven, de uiterlike die zich leent voor de boeiende vertelling, maar hierin altans waren zij volkomen aanwezig en meer dan hardnekkig zichzelf in ieder woord en gebaar. Zij laten zich niet alleen, zoals hun zwakkere broeders, drijven op enige pittoreske attributen; binnen hun eigen wereld zijn zij volstrekt onloochenbaar.

A: - Aldus: uit realiteit en romantiek opgebouwd, vormt in deze verhalen de eerste het dokumentaire, de tweede het

[p. 73]

artistieke element. De vraag is nog maar, dunkt mij, hoe het mengsel is. Bij Conan Doyle dus meesterlik, bij Poe, ofschoon hij de eerste was, meteen uitnemend, bij de Fransen zal het dokumentaire meestal wel wat los zitten en bij realisten als Crofts is het dus te kompakt. Ik veronderstel dat de beroemde rivaliteit tussen amateur en politieman ook niet veel meer is dan een artistiek arrangement? Tenslotte is het een lokaliseren, in twee personages, van twee metodes: men wordt geboeid door het spel van schijn en waarheid, van vergissing en raakschot, door de overwinning van het genie ook tegen de metode alleen, want ofschoon de amateur altijd bezweren zal dat zijn eigen metode niets dan logika is, vertegenwoordigt hijzelf toch maar het genie. Je hebt blijkbaar iets tegen de kursus in het opsporen, maar je zult moeten toegeven dat, technies gesproken, deze realisten veel beter beslagen op het ijs moeten komen dan de vaders van de genialen. Een politiemetode is langzaam, ingewikkeld en vooral weinig geniaal, zoals blijkt uit de herinneringen van echte rechercheurs, wanneer zij tenminste niet liegen en aan het romanceren gaan tegen de romans op.

B: - Het lokaliseren van twee metodes in personages wordt door de realisten ook gedaan. In een ouder detektive-verhaal, dat ik in geen tijden herlas, maar dat mij voorkomt een pionier van dit genre te zijn: The Mystery of a Hansom Cab van Fergus Hume, zet een speurder gewoonweg het halfgedane werk van een andere speurder voort, een zekere Kilsip na een zekere Gorby, en ofschoon in dit boek beiden nog met een soort type werden bekleed, precies hetzelfde gebeurt eigenlik in The Cask. In zeker opzicht is de Lecoq van Gaboriau de voorvader van het realistiese type; zijn optreden in het eerste deel van Monsieur Lecoq altans is veel minder geniaal dan alleen maar koppig; wat hij doet is zuiver politiewerk, zij het dan feuilletonisties verteld, en over zijn traagheid in het vaststellen van iemands identiteit wordt hij dan ook uitgelachen door Sherlock Holmes. Niets veroudert zo snel als de politiemetodes: Gaboriau doet het nog zonder de vingerafdrukken - maar ook de geniale vondsten worden na een tijdje gemeengoed, dat is waar. In Le Crime d'Orcival is Lecoq ongeveer geniaal bij een getrukeerde klok; maar de vondst die hij daar deed, is nu een van de banaalste zetten ge-

[p. 74]

worden waarmee een speurder zijn superioriteit demonstreert.

A. - De geniale en de nauwgezette manier spiegelen zich ook af in de lezer; er zijn natuurlik twee soorten van lezers: zij die scherp op alle aanwijzingen letten om sneller dan de speurder de oplossing te vinden, en zij die zich overgeven aan het genot van het verhaal en die, zelfs als zij de oplossing kùnnen raden, liever verkeren in de mentaliteit waarmee wij naar fakirs en goochelaars kijken of meedoen aan een tafeldans.

B: - Zowel voor de een als voor de ander moet het volwaardige detektive-verhaal toch voldoen aan de eis van ‘fair play’. Teveel gewicht hechten aan het nasporen alleen lijkt mij onjuist, maar het opzettelik wegmoffelen van gegevens is altijd onaangenaam. Dit was het foutje in The Murders of the Rue Morgue, waar wij overheen hebben gepraat. Twee vrouwen worden er in een gesloten kamer vermoord door een orang-oetan; de meester van het beest, een zeeman, schreeuwt het toe door het raam, terwijl de medebewoners van het huis al voor de gesloten deur staan. De zeeman zegt: ‘Mon Dieu!’ de aap maakt geluiden die door allen bij de deur voor een andere taal worden gehouden dan hun eigen taal, terwijl zij van de zeeman duidelik het frans verstaan. Dit is een eerste aanwijzing. Als Dupin in de moordkamer komt, zoekt hij naar een uitgang, maar de beide ramen zijn van binnen gesloten en de politie heeft alles onderzocht. Dan, voor een der ramen staande, zegt Dupin tot zichzelf dat zijn logika niet en défaut kàn zijn, en onderzoekt nogmaals. En het raam, schijnbaar door dezelfde stevige pin bevestigd als het andere, gaat desondanks toch open, omdat de pin gebroken is. Dit is het hoogtepunt van de redenering; want de valse traditie dat de politie vanzelfsprekend verkeerd zoekt, bestond toen nog niet en is voor een groot deel door Poe juist ontstaan. Maar als Dupin zijn vriend het verhaal van zijn onderzoek doet, vertoont hij nog iets, dat hij - en nog wel in de hand van een der vermoorde vrouwen - gevonden heeft, en als zijn vriend dit ziet, roept hij uit: ‘Dupin, dit is geen mensenhaar!’ Was de genialiteit van de speurder dan nodig geweest om tot de aanwezigheid van een orang-oetan in de moordkamer te besluiten? - misschien wel, maar voor de lezer komt dit gegeven, op deze plek,

[p. 75]

toch te laat. Daarna wordt Cuvier nog maar opgeslagen, en het binnenkomen van de zeeman bevestigt Dupin's teorie. Sherlock Holmes is te betrappen op vele geheimzinnigheden van dit soort: Crofts waarschijnlik nooit, maar de volstrekte ‘fair play’ van Crofts laat voor de meespeurende lezer dan ook wel degelik openingen, waardoor hij ontijdig in het mysterie kan doordringen, als het slaan van een deur in The Cask. Hoe het zij, deze risiko moet de auteur lopen, ondanks de steeds groter wordende routine van de meespeurende lezer, als hij aan iedere eis wil voldoen. Daar is bovendien deze nuance in het vinden door de lezer: ook als hij raadt ‘wie’ en ‘hoe ongeveer’, krijgt de auteur meestal nog gelegenheid om te schitteren in het ‘hoe precies’. Maar de werkelike aardigheid is er dan toch af.

A: - Er is toch ook een psychologies element, waarachter men veel verbergen kan. Het spel tegen de lezer kan nu eenmaal alleen gewonnen worden door schaduwen, waarin de verrassingen verstopt kunnen blijven; brengt een soort psychologie deze schaduwen niet aan? In de eerste plaats natuurlik bij de onschuldig verdachten en dergelijken.

B: - Dit is wat bij Thomson het spelletje heet van ‘de meest onwaarschijnlike persoon’. De detektive-verhalen van Chesterton, die alleraardigst geschreven zijn en van idee meestal subtiel of briljant, geven zich tenslotte allemaal bloot door hun paradoxaal doordrijven naar de onwaarschijnlikste man. Als men tien Father Brown-verhalen gelezen heeft, ruikt men bij Chesterton op een afstand, wie het zal blijken te zijn. Over het algemeen is dit spelletje natuurlik ook gemakkeliker te realiseren in een roman dan in een korter verhaal: alle personages kunnen dan ook worden opgevoerd, en de kunst is dan om uit deze personages alleen de onverwachte te doen opduiken. Maar die kunst wordt hoe langer hoe moeiliker, vooral omdat men iedere mogelikheid nu wel heeft gehad: de misdaad die helemaal geen misdaad blijkt te zijn, de detektive die zelf de misdadiger is, de misdadiger die zelf de metode om hem te ontdekken noteert3. Alleen de vermoorde die zelf

[p. 76]

de misdadiger is, heeft men misschien nog niet gerealiseerd, anders dan parodisties altans; en de vermoorde die de detektive zou zijn, levert misschien ook nog een mogelikheid. Een meesterlik verhaal, waarin men bijna de vermoorde als misdadiger kreeg, is Trent's Last Case van E.C. Bentley, dat werkelik in menig opzicht het intelligentste detektive-verhaal is dat ik ken. Bentley heeft alleen dit ene verhaal geschreven (behalve nog een novelle, die veel minder is), en het is werkelik een meesterwerk, vol vernieuwingen: het weet een liefdesgeschiedenis harmonies te verwerken in een politieroman, wat een van de moeilikste opgaven is, het geeft een detektive die volkomen bevredigend is en alles vindt wat de logika vinden kan maar zich toch onverrichter zake terugtrekt, het korrigeert de lezing van deze detektive door het relaas van de veronderstelde moordenaar, om dan, met een laatste wending, een nog volkomen verantwoorde derde oplossing te brengen, bij monde van een getuige wiens optreden onverwacht is als een deus ex machina en die toch altijd in het verhaal aanwezig was. En psychologies zonder één onaannemelikheid, stylisties superieur, beide wel zeer in tegenstelling met de knapheid à la Crofts.

A: - Het spelletje van de verdenking doorgeven, is op het ogenblik vooral in zwang, geloof ik. In de vier grote Holmes-verhalen, die ik alle gelezen heb, gebeurt zoiets toch niet.

B: - Behalve in The Hound of the Baskervilles, waar de episode van de huisbewaarder Barrymore en van zijn zwager, de ontsnapte tuchthuisboef, de aandacht van het werkelike mysterie afleidt. Maar dan nog zou ik niet willen zeggen dat dit boek dààrom het meesterwerk van Holmes geworden is. Neen, het verenigt op engelse manier werkelik prachtig de sprookjeswereld met het schaakspel, de sfeer van de heide met de knapheid van het probleem. Op de franse manier heeft Gaston Leroux een even grote harmonie bereikt - maar dan wèl met een zeer volledig spel van verdachte personen - in Le Mystère de la Chambre Jaune. Ook dit boek steekt werkelik uit boven de beste van het soort: de sfeer wordt er bereikt door raadselachtige, poëtiese zinnen als: Le presbytère n'a rien perdu de son charme, ni le jardin de son éclat - de moordenaar blijkt de meest onverwachte man te zijn, werkelik een

[p. 77]

vondst op dat ogenblik, n.l. de rivaal-speurder van Leroux' held Rouletabille, de politieman Larsan. Een auteur als Edgar Wallace heeft natuurlik bij herhaling dezelfde vondst hierna gedaan. Een andere held die werkelik overtuigend bleek te zijn, in ieder geval zeer populair, wiens avonturen met grote verve verteld worden, ofschoon het schaakspel erin zelden korrekt uitvalt, is Arsène Lupin. In diens eerste avonturen: L'Aiguille Creuse bijv., zou de schrijver, Maurice Leblanc, met een klein beetje meer beheersing van het fantastiese element, uitstekend werk geleverd hebben, ook op het eerste plan. Zoals hij tenslotte geworden is, stelt Lupin, gentleman-dief en detektive tegelijk, verliefd en patriotterig als het ergste soort Fransman, de amateurs van het zuivere detektive-verhaal teleur, en evenzeer, omdat hij lang niet demonies genoeg is, de bewonderaars van Fantômas. Jammer, want, wat wij er zoëven ook van zeiden in een meer filosofiese lijn, de ‘thriller’ alleen blijft een inferieure alkohol.

A: - En geloof jij dat het genre nog altijd niet is uitgeput?

B: - Ik geloof zeker niet, als Thomson, dat het alleen gehandhaafd kan worden door steeds weer nieuwe kombinaties te vinden, berustend op nieuwe speurmetodes en, zoals hij zegt, nieuwe tools of death. Op die manier kreeg men op zijn best het soort Edgar Wallace, d.w.z. één ongeveer dragelik deel tegen twintig afschuwelik afgeroffelde misprodukten. De speurders van Wallace beschikken, behalve over de laatste politietrucs, over veel spieren en revolvers, of kauwen verwoed op een sigaar; maar in dit opzicht is de zuivere gangster-roman, die op het ogenblik natuurlik in de mode is, nóg ruwer en sterker; je hebt daarvoor de werken maar in te kijken van Dashiell Hammett, waarin het potige prollendom, zowel onder speurders als gangsters, precies te keer gaat zoals onze tijd dat verlangt. O, het is soms spannend genoeg, daar niet van! Maar als de poëzie moet werken uit het sprookje van intelligentie tegen angstfeer, dan blijven daarvoor drie dingen onontbeerlik: een boeiende verhaaltrant, een krimineel probleem dat korrekt wordt opgelost, en misschien vooral, dat de detektive een ‘held’ blijft, persoonlik en geniaal. De grootste moeilikheid lijkt mij niet om een Crofts te evenaren in geperfektioneerd politiewerk, maar om een

[p. 78]

detektive te maken die naast Sherlock Holmes kan staan. In dit opzicht altans kan men veilig verklaren dat iedere navolger heeft gefaald.

A: - Je zegt tenslotte niets anders dan dat de detektive het middelpunt blijft van het detektive-verhaal. Ik geloof dat dit toch niet geheel juist is, omdat ik mij een voortreffelik detektive-verhaal zou kunnen indenken, zonder bepaalde detektive erin, dat boeiend zou zijn en volkomen korrekt, maar waarin het probleem zichzelf langzamerhand zou oplossen, of altans niet opgelost zou worden door één intelligentie alleen.

B: - Je zou niet ontkomen aan de strijd tussen intelligentie en mysterie, tussen licht en duisternis, ook als je het licht zou willen laten aanbrengen door een hele volkstam. Je zou met je verhaal een weddingschap kunnen winnen, maar je toch verwijderd hebben van de zuiverste vorm van het soort.

A: - Maar je gaf zelf toe dat de psychologie van Holmes tweedimensionaal blijft. Hij is Prospero, maar omdat de lezer dat wel wil. Gesteld nu, dat de komende Holmes gekreëerd werd door iemand met het talent van Dostojevsky of Balzac...

B: - Hij zou dan zijn hele omgeving opzuigen of platdrukken; de volmaakte psychologie zou ook hier alles veranderen aan het karakter van het verhaal. Het tweedimensionale is het hoogst-mogelike, wil men de volle bekoring nog ondergaan: de feiten, ontwikkeling, verrassing, de poëzie zelfs, van een bepaald soort avontuur. Als de Prospero van deze wonderwereld ophoudt een tovenaar te zijn, omdat hij een volledig mens geworden is, interesseren wij ons in geen ander mysterie meer dan in het supermysterie van zijn menselikheid. Er is onlangs een boek verschenen van Claude Aveline, waarin die jonge franse auteur voorgaf een detektive-roman geschreven te hebben zonder dat het zijn bedoeling was; blijkbaar meende hij aan de psychologie alle recht te hebben doen wedervaren, ondanks het politieprobleem dat hij gesteld en opgelost had. Als dit zo was, had hij een nieuw genre ingewijd in de psychologiese roman. De waarheid is dat zijn boek, La Double Mort de Frédéric Belot, een lang niet onleesbaar maar toch inferieur detektive-verhaal is, boeiend nog, omdat, behalve één subtiele psychologiese vondst in het

[p. 79]

eigenlike drama, de rest als psychologie rudimentair blijft. Psychologies beschouwd zou zijn speurder een sukkel zijn geweest, nu is hij alleen maar een onhandige detektive. Je noemde zoëven Dostojevsky, ik hoop dat je me nu niet vertellen gaat dat De Karamazovs een meesterwerk is als detektive-verhaal? Ik zou je zeggen dat het ongetwijfeld van groot belang is te weten wie de oude Karamazov vermoordde, en dat ik persoonlik nog altijd blij ben dat het niet Dmitri was, maar dat ik, als ‘thriller’ en als ‘plot’, de voorkeur geef aan The Speckled Band.

A: - En dat alles uit een behoefte om sprookjes te lezen! Wat hier aan diepere zin ontbreekt, wordt goedgemaakt door het spannende van deze nieuwe fantazieën. Ze staan dichter bij sommige verhalen uit de Duizend-en-Eén-Nacht dan bij de sprookjes van Andersen. Maar ik heb verkeerd gedaan je te vragen of ze je amuseerden, want men amuseert een kind niet alleen, als men hem alles doet vergeten.

B: - Alleen merk je ook hier dat alles slijt, helaas. Als de kindertijd lang genoeg duurde, zou ook het kind merken dat de sprookjes hun toverkracht begonnen te verliezen...

A: Kan het ook niet zijn door al die up-to-date moordmetodes? De arme schrijvers moeten wel pueriel worden, als ze veroordeeld zijn tot de gekste kombinaties om nog iets nieuws te geven. Dat wordt dan de overbeschaving van deze kunst!

B: Als het genre tot iedere prijs vernieuwd moet worden, zal men het misschien alleen kunnen vernieuwen door het op te geven in zijn tegenwoordige zuiverheid. In Frankrijk is men al bezig de prikkeling van de politieroman te doen samenwerken met de prikkeling van de halfpornografiese. Tot dusver gebeurt het op al te inferieur peil, maar wie weet wat een geniale bar-man nog eens van deze cocktail maakt. Als wij tijd van leven hebben, zullen wij het detektive-verhaal nog zien verdwijnen, maar de detektive zien herrijzen als de opvolger van de oude picaro, als de 20e eeuwse Don Pablo, als de ideaal-ontdekker van 's levens mysteriën tout court.

A: - Tel qu'en Lui-même enfin l'éternité le change... Maar zijn kracht van heden is dan wel vergaan.

3Een voorbeeld van 1 is De Moord in den Trein van Heyermans; van 2, The great Bow Mystery van Zangwill; van 3, Narrowing Circle van Headon Hill.