E. du Perron
aan
G. Walschap

Parijs, 25 mei 1934

Parijs, 25 Mei 1934

Zeer geachte Heer Walschap,

Ik antwoord nog even op uw schrijven. Inderdaad had ik misschien moeten zeggen ‘Uw tegenstander om den Heer’, maar dan ook alleen daarom. En indien hij bestond, inderdaad! Ik ben in dit opzicht geheel van het gevoelen van Stendhal, wiens woord ik u als epigraaf voor het droeve bestaan van André d'H. aanbeveel: ‘Ou il n'existe pas, ou il est méchant’.7410

Het zou mij toch aan het hart gaan als u die passage7411 erg ‘purifieerde’. De scène is nl. bizonder goed geschreven, geserreerd en beeldend, en wij kunnen er allemaal zeker van zijn dat zulke dingen precies zoo gebeuren. Ik geloof dan ook allerminst dat u zich ongerust hoeft te maken over ‘ernaast’ zijn; 1o. is dit geen euvel, want als men naast het eene is, is men allicht op iets anders, en zelfs een ‘realisme’ dat de7412 waarheid geeft, is een hersenschim, er is alleen maar een schijn van ‘realiteit’; 2o. is uw waarheid voldoende, mits uw talent voldoende is, waarover, dunkt mij, geen twijfel bestaat. De eenige moeilijkheid met dat stuk was om - terwijl het als onderwerp bijna in een geheel andere ‘wereld’ ging - het toch in harmonie te houden met de rest, maar juist nu ik de eigenlijke lectuur achter mij heb en op de nasmaak afga, kan ik u verzekeren dat u dat volkomen gelukt is. Het lichaam van de oude vrouw, dat wat het leven (of God) André alleen gunt, hebt u in 2, 3 trekken meesterlijk gegeven. Misschien verzwakt u de waarschijnlijkheid van alles, wanneer u, omderwille van de kuischheid, het beeldende verzwakken ging. Ik weet natuurlijk niet of dit zoo is, maar wijs u op het gevaar.

Ik kan mij overigens voorstellen dat u het zich, als katholiek, niet gemakkelijk maakt met deze literatuur. Maar voor uw manier van vertellen heb ik sinds jaren werkelijk meer dan waardeering. In mijn Tegenonderzoek (blz. 40) schreef ik over u7413 en eindigde met een vergelijking tusschen u en Albert Kuyle. Wat daar staat - ik weet niet of u het kent - is zeer vleiend voor u, en ik kende toen alleen Adelaïde. Maar wat ik toen schreef is voor mij nu 3 × zoo waar, sinds ik aan den eenen kant Celibaat ken en aan den anderen Harten en Brood. Dit laatste is voor mij zoo geprezen moderne proza en de poème-en-prose-righeid van bepaalde stukken. De psychologie en de waarheid zijn bij Kuyle op kinderkamer-peil; terwijl er niet één personage is in Celibaat dat ik niet totaal aanvaard. De eenige schrijver in Vlaanderen die ik voor het boeiende, knappe en natuurlijke met u gelijk stel is Willem Elsschot. Zijn talent is het uwe trouwens niet onverwant; het uwe is soms knapper en scherper, het zijne natuurlijker nog. En een boek van hem is minder hermetisch dan een boek van u; ik bedoel: ‘er blijft een wereld achter’, waar u alles geeft.

Neem deze haastige en ongevraagde opmerkingen voor lief en geloof mij, met vriendelijke groeten, uw dw.

EduPerron

7410Niet achterhaald.
7411De passage over André d'Hertenfeldt en ‘Uhi’ verscheen ongewijzigd in de boekuitgave: Celibaat, Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1934, p. 174-177.
7412Tweemaal onderstreept.
7413‘Van Adelaïde gesproken: zou de auteur zich rekenschap geven in hoever hij het katolicisme met dit boek een knauw heeft toegebracht?’ in Tegenonderzoek, Brussel: Stols, 1933, p. 40 (Vw 2, p. 235).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie