E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Tjitjoeroeg, 16 maart 1937

Tjitjoeroeg, 16 Maart '37.

Beste Menno,

Een paar dagen geleden verzond ik uit Buitenzorg een luchtpostbrief aan Jan, waarover je (als hij aankomt!) nog wel hooren zal. Daarover moet ik trouwens nadere gegevens inwinnen. Ik zit hier eenzaam! (Maar natuur - nja mooi, m'nir!)

Nu allereerst wat prettige berichten. 1o Het schijnt dat de tegenwoordige G.G. zich langzamerhand ontpopt als iemand met allerminst N.S.B.-sympathieën; dat hij uit een goed ‘liberaal’ milieu komt. 2o. Mijn Multatuli is, op dat eene dokument, waarover ik je schreef, na [zorg daarom goed ervoor, d.w.z. por ze goed aan!] - totaal af, herzien en al, en ik heb zeer veel kans op een uitgever hier, als Q. krenterig blijft. 3o. Eergisteren kreeg ik hier bezoek van 2 jonge intellectueelen, die om zoo te zeggen iederen regel van jou en van mij kennen. De eene, Mr. H. Samkalden, werkt op de Algem. Secretarie te Buitenzorg; de 2e Dr. L.F. Jansen, op het Dept. van Financiën te Batavia. Ze wilden hebben dat ik een lezing (causerie of wat dan ook) voor een buitenzorgsch publicum hield, wat ik geweigerd heb, maar wij hadden een heel gezellige dag samen. De eerste, S., woont hier vlak in de buurt, in een alleraardigst, keurig onderhouden en modern gemeubeld huis, met een heel goede bibliotheek (zoowel literair als philosofisch en sociologisch). Hij is 31 jaar, kent jou zeer goed van aanzien uit je Filmliga-tijd, en is vòl belangstelling naar alle kameraden, terwijl hij Gr. Ned. tegenwoordig het heerlijkste tijdschrift vindt van alles wat hij kent, de N.R.F., die hij ook vrij geregeld ziet, inbegrepen. [Hij is er ècht over uit, vindt het ‘sprankelend van leven’, etc. Is dol op mijn blocnotes èn op de kroniek van Romein.] Laat dit aan Jan lezen! 4o Een vriend van hem, die ook in Buitenzorg ambtenaar is, een Mr. Verboeket, laat zich speciaal alle Vaderlanden sturen waarin artikelen van jou staan, en geeft ze daarna door aan Samkalden. Deze S. heeft verder, even vóór mijn komst hier, een eig. gedurfde uiteenzetting gegeven, heelemaal in de stijl van Waakzaamheid van wat de N.S.B. is, waarvoor hij in de Java Bode (verreweg het botste, brutaalste en N.S.B.-igste blad hier) uitvoerig is uitgekafferd door den ‘Nestor’ der indische journalisten, zekeren heer Zentgraaff. Deze Z. die hier dag aan dag de onbenulligste stukkies schrijft in klerkenhollandsch, is om zijn ervaring, zijn feitenkennis, zijn dossiers en zijn journalistenpatserigheid [lees: gewetenloosheid onder veel airs van ‘fatsoen’] door iedereen gevreesd. Ik zal zien of ik een krant vinden kan die mij carte blanche wil geven tegen den vent. Zonder carte blanche doe ik het niet. Ik weet wat de indische journalistiek is: schrijft Z. 40 stukken tegen mij, dan wil ik (contractueel als het moet) verzekerd zijn dat ik, desgewenscht, 41 stukken schrijven kan.

Ik spreek morgen te Batavia hoogstwschl. Ritman, baas van het Batav. Nieuwsblad, dat volgens iedereen het vervelendste maar ook het fatsoenlijkste is (lees: minst N.S.B.-ige) van de bladen van ‘rechts’. De man wil naar Holland met verlof. (Hij is een vriend van S.) Ik wil hem voorstellen mij in zijn plaats achter te laten - na 2 maanden met hem samengewerkt te hebben - en zulks, onder voorwaarde dat ik direct compleet weg zal gaan zoodra hij terugkomt.

Geen verplichting voor hem om mij daarna ‘aan te houden’ of wat ook. Ik garandeer hem verder: 1o dat zijn krant daarna van onleesbaar zeer leesbaar geworden zal zijn, en allerminst ‘vervelend’; 2o dat hij bij zijn terugkeer heelemaal niet meer bang hoeft te zijn voor Zentgraaff (wat hij nu is). Zien, hoe hij dat opvat. 't Zal hem wel te ‘romantisch’ zijn.

Verder is iedereen zoo'n beetje bezig wat voor me te vinden. Ik zou je meer schrijven, maar het idee dat onze correspondentie aan openstoomerij en klabakkenneuzen overgeleverd kan worden, verlamt mij. Vandaar de ietwat zonderlinge methode die ik voor vandaag volg en die ik nog weleens benutten zal. Schrijf uitgebreid over allerlei, waar in mijn laatste 2 brieven sprake van was.

Morgen zet ik hier nog wat bij misschien

Vervolg. (Terug van Batavia:)

Ik heb eig. te veel en te weinig te vertellen. Als je nagaat wat ik nu allemaal al aan aanbiedingen en ‘vooruitzichten’ te verwerken had, is het bijna komisch. D.D. biedt mij aan (met Sept. a.s.) leeraar te worden in fransch of nederlandsch op zijn vrije universiteit (voorgenomen nog!) Moestaka Hindia of Asia. Verder, indien ik dat niet aanneem: een reeks schoolbloemlezingen te maken uit koloniale literatuur, etc. Groeneveldt denkt aan een tijdschrift. Eerst: aan een reorganisatie van het orgaan van de I.E.V., dat Onze Courant heet, meer niet helaas. Dat schijnt van de baan. Samkalden wou mij een scenario laten schrijven voor een meneer Ochse of Okse, filmondernemer die speciaal indische films wil maken, de dappere man. Feicko Tissing ‘denkt’ nog steeds aan me voor middelbaar ambtenaar op het Dept. van Financiën - wat mij zeer ontraden wordt door Groeneveldt, zelf hoofdambtenaar op Justitie. Het nieuwste van Groeneveldt (zooeven besproken) is: dat er alle hoop bestaat dat ik met Mei of Juni a.s. bibliothecaris wordt van het Dept. van B.B. Als dat lukte! en als het niet een optimistisch praatje blijkt te zijn... Verder sprak ik op de red. van het Bat. Nwsbl. met Ritman, - en de portretten van Maurits-Daum en Zaalberg, als oprichters v/h blad, aan den wand boven onze hoofden. Ritman viel erg mee, zegt dat hij ‘de laatste liberaal’ hier genoemd wordt, had zich overigens kennelijk schrap gezet, ook met een pijp, tegen mijn agressieve reputatie. Nu, agressief ben ik ook geweest, ondanks de akelige warmte op Bat.; ik heb hem letterlijk voorgesteld wat op den vorigen brief staat (het andere papier bedoel ik). Welnu, hij gelooft inderdaad dat het blad vooral niet vervelend zou zijn en van mijn strijd met Z. zou hij persoonlijk genieten, zei hij, maar daar blijft het ook bij. Hij zou zijn krant bij terugkeer niet meer herkennen, dat leek wel zijn voornaamste bezwaar. Verder wil hij graag dat ik voor hem schrijf. Maar wat? We zullen het later misschien uitvisschen.

Het art. dat Bep voor Het Vad. schreef zal je allang hebben. Ik zal binnenkort wat voor jullie maken. In de 1e plaats een bespr. in het indische ‘kader’ van de memoires van Djajadiningrat, eens een groote inlandsche figuur, nu gaga, zegt men (beroerte?) Dit boek is vooral sociologisch van belang, ofschoon ook zeer leesbaar geschreven, maar nogal goed besnoeid. Maar voor ik er goed over schrijven kan wil ik Kartini herlezen, en kennis nemen van het leven van Mr. C.Th. van Deventer, twee karakteristieke étappes op denzelfden weg. Dus dat duurt nog wel een dag of tien. Daarna zal ik je een stuk sturen over oudheden hier in de buurt, maar nu gaan wij eerst naar Pekalongan bij Ade T. logeeren, dus dat komt wschl. nà den regent. Ik moet daarvoor ook beschikken over een auto, die ik nu gevonden heb, want Samkalden heeft er een en wil graag mee die beeldjes bekijken. Er is een heele ‘roman’ aan verbonden, dus het is prachtig voor een stuk, ik bedoel boeiend te maken, niet alleen ‘interessant’. Tot zoover dus. Ik snak naar antwoord. Hartelijke groeten

van je

E.

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie