Menno ter Braak
aan
E. du Perron

Den Haag, 20 mei 1936

den Haag. 20 Mei '36

Beste Eddy

Zwijgzaamheid opnieuw gevolg van nog durende weerzin tegen schrijven in het algemeen. Het wordt eentonig, maar ik heb toch hoop, dat de tijd der ‘groote zwangerschap’ binnenkort zal eindigen. Het gevoel, dat er misschien in nog twee jaar geen oorlog zal zijn, zou over me moeten komen, en als Hitler wil, kan dat ook wel weer over me komen. Achter twee jaar is voor mij geen perspectief, dat me deprimeeren kan, behalve als het van een absolute koffiedik-voorspelling komt.

Hartelijk dank voor je lange antwoordbrief, waarvan de toon inderdaad merkwaardig met de mijne correspondeerde, en voor je briefkaart, die juist binnenkwam. Meredith moet er verduiveld lang over gedaan hebben, want hij is, dunkt me, al wel een week geleden de deur uit gegaan. Maar nu iets anders: ik ben van plan met Pinksteren naar Parijs te komen. Nu die belasting betalerij op haar eind loopt, zit ik er weer iets ruimer voor en op mijn eentje zou ik de reis wel kunnen betalen. Ant zou ook wel mee willen, maar zij heeft er ook niets tegen om mij een paar dagen te laten gaan, nu het onmogelijk is er met zijn tweeën tusschenuit te trekken. Schrijf mij nu even omgaand, of jullie van Vrijdag 29 Mei tot Dinsdag 2 Juni in Parijs zult zijn, want als jullie uitgaat kom ik natuurlijk niet. Het schilderachtige van de stad, waarover ik in den laatsten brief van onzen corr. weer zooveel boeiends heb gelezen, is natuurlijk wel een nevenattractie, maar geen doorslaand motief; dit heet Du Perron-de Roos. Ik ga dan in hotel Auteuil en kom Vrijdag over een week. Veel menschen zie ik liever niet, want ik heb behoefte aan zoo maar wat zitten en praten met ‘vertrouwden’. (Chiaro hoop ik wel te zien (vooral), en voor een enkele afspraak ben ik natuurlijk te vinden, maar in het algemeen ben ik voor het verkeer onder enkelingen. Dus: schikt het jullie? Schrijf gerust, als het niet schikt; dan zoek ik in den zomer misschien een paar dagen uit.

De jaarlijksche afrekening van Nijgh en van Ditmar bewees me weer eens, dat ik met zes (zegge 6) boeken jaarlijks ƒ 27 kan oogsten. Die statistiek is toch wel interessant, want o.a. blijkt er uit, dat mijn heer uitgever niets doet voor mijn ‘oeuvre’, dat hij in hoofdzaak toch in handen heeft. Carnaval en Politicus verkoopen heel zachtjes door, van de rest wordt ongeveer niets meer ‘gevraagd’. En hoewel ik er best content mee ben de impopulairste auteur te zijn, ga ik a.s. Vrijdag toch eens naar Zijlstra om hem eens zachtjes uit te kafferen. Het lijkt me n.l. niet perse noodzakelijk, dat boeken, zelfs als ze van een impopulair auteur stammen, door den uitgever in de doofpot worden gestopt. Hij maakt op geen enkel ander boek van N. & v.D. ooit eenige reclame (zooals b.v. Querido wel doet), hij heeft nooit een behoorlijk prospectus gemaakt, laat staan verspreid. Wat er dus nog verkocht wordt, gaat tegen den wil van Zijlstra in, lijkt het haast wel. De boekhandel heeft sedert het geval Vrouw Jacob een haat tegen me (zooals ik van Boucher hoorde), die maakt, dat zij alleen een boek van mij verkoopen, als er naar gevraagd wordt. En aangezien men niet naar boeken vraagt, waarvan men dank zij den uitgever het bestaan niet kent, is de rest logisch af te leiden. Dit staat voor me vast: weigert Zijlstra eenige propaganda te maken (het behoeft heusch geen reclame te zijn, zooals hij voor zijn Coolens maakt!), dan ga ik met een volgend boek naar Querido. Die ook wel niet veel zal doen, maar althans een zeker begrip toont voor het bekend maken van zijn Marsman- en Du Perron ‘klasse’. Het geld kan me werkelijk niets schelen, zoolang ik een baantje heb, maar ik vind het idee onverdragelijk, dat een uitgever te stom of te lui is om te doen wat hij kan. Als aanleiding neem ik bij mijn visite aan Zijlstra een nummer van de Vrije Bladen mee, getiteld Menno ter Braak, Reinaert uit Eibergen, dat een poging is om mij althans tegenover de weekdieren te rehabiliteeren. Verre van geniaal, maar sympathiek van toon; auteurs Max Teipe en Johan van der Woude. Ik wist niet, dat deze Johan zooveel belangstelling had voor een essayist. Teipe is een leeraar, en zal wel het grootste deel van het boekje hebben geschreven.

Van het plenum kwam inderdaad bericht, maar ik denk er niet over te gaan. De ervaring van het Congres noodigt niet uit tot herhaling. Van het Waakzaamheid-comité hier weinig nieuws; Kernkamp is een tijdlang ziek geweest en dit heeft allerlei vertraging gebracht, maar er zijn voor het comité toch al een zestig menschen gevonden, waaronder 20 proffen en zelfs Anthonie. Mussert wordt met den dag brutaler en vulgairder; hij verheerlijkt Mussolini als veroveraar van Afrika en heeft een persoon, die in een vergadering riep (na een lofrede op Badoglio): ‘Gifgas’, beantwoord met: ‘Trap dien man eruit!’ Maar de oppositie wordt ook sterker, dat is duidelijk merkbaar.

Aan den brief van Gans, waaronder jij een paar regels schreef, zag ik, dat Z.Ed. weer naar Parijs is gegaan. Bedank hem, als je hem ziet, voor zijn reactie op de briefwisseling in Groot-Nederland, en zeg hem, dat ik hem omstreeks Pinksteren in persoon hoop te ontmoeten.

Tot zoolang, hoop ik. Als er tenminste niets tusschenbeide komt, bij jullie of bij ons.

hart. gr. onder ons vieren je

Menno

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie